‘We hebben vaak een haat-liefdeverhouding met een stuk dat we bewerken. Soms is de liefde sterker, maar in dit geval neigen we naar haat.”
Het is een grappige bekentenis van Bram Walter en Tijn Panis, twee van de drie leden van de artistieke kern van Blauwdruk. Het collectief heeft een bewonderenswaardige interesse voor onspeelbaar geachte klassieke teksten, en deze keer kwamen ze uit bij Zeven tegen Thebe, een obscure Griekse tragedie van Aischylos. Een stuk dat nooit meer wordt opgevoerd. „Terecht”, zeggen ze. „Weinig handeling, saaie tekst.”
Niet dat het er veel toe doet. Het kleine collectief is groot geworden door die klassieke teksten radicaal te bewerken. Gestripte Vondels werden in hun handen theaterfeestjes, dankzij rijmende en toch soepel klinkende teksten in combinatie met even aandoenlijk als humoristisch grotegebarenspel.
Ook Aischylos gaat in de shredder: de Griekse tragedie over een broederstrijd is een futuristisch drama geworden, over het laatste stukje groen in een met woontorens overwoekerde aarde, 4000 na Christus. Van de oorspronkelijke tekst van Zeven tegen Thebe is misschien één zin blijven staan, zegt Walter (30). En daar verbaast hij zijn kompaan Panis (29) nog mee: „Echt? Welke dan?”
Het collectief, sinds vorig jaar het stadstoneelgezelschap van Alkmaar, heeft eigen ruimtes in een oud kantoorpand op een bedrijventerrein aan de rand van die stad. Daar wordt gerepeteerd aan wat nu Op Grond Van Leven heet, onder leiding van regisseur Belle van Heerikhuizen. Terwijl zij met Bram Walter en gastacteur Thor Braun scènes instudeert, zitten derde kernlid Romijn Scholten en Panis achter hun laptop het stuk af te schrijven – want dat moet nog, drie weken voor de première. Op Grond Van Leven is eind mei de openingsvoorstelling van festival Karavaan.

Het antwoord op de vraag waarom ze toch dat onmogelijke Zeven tegen Thebe als brontekst hanteren, komt via een omweg. Waarbij Walter en Panis even onstuimig praten als ze spelen, in golven over elkaar heen. Om te beginnen, vertellen ze, wilden ze een voorstelling maken over „de wooncrisis”. Op een woonboulevard. Walter: „De ultieme burgerlijkheid van die plek wilden we verbinden met een soort territoriale woondrift: je huis als zone waar je heerst en waar jouw normen en waarden gelden. Dat kun je koppelen aan de grensoorlogen die nu spelen, en aan de ruimtestrijd tussen boeren en bouwers in Nederland.”
De speellocatie veranderde, maar het gaat nog steeds over „de absurditeit van opgedeelde ruimtes” en over hoe mensen hartstochtelijk verbonden kunnen zijn met de grond waarop ze leven. Panis: „Zoals in Palestina, waar een volk is verjaagd van hun grond. Die verbondenheid voel je in de taal, in leven naar de seizoenen. We vroegen ons af wat onze band is met de grond waarop we leven. Zeker in een stad.”
Na het bestuderen van een stapel Griekse tragedies kwam Zeven tegen Thebe als bruikbaar uit de bus. In dat stuk zijn twee broers, Eteokles en Polyneikes, baas over de grond: de stad Thebe. Na de dood van hun ouders besluiten ze elkaar ieder jaar af te wisselen als bestuurder. Walter: „Maar de ene saboteert die afspraak meteen. De ruzie begint als Polyneikes na een jaar reizen terugkeert in Thebe om de macht over te nemen.”
Aan de hand van de broedertwist wordt de strijd om ruimte op de spits gedreven. In hun discussies ontvouwen de broers botsende politieke visies op hoe met de aarde om te gaan. Verder zijn er rollen voor hun oom Kreon, die een kamer huurt bij Eteokles en voor Tiresias, door Polyneikes meegenomen, als voorbode van meer nieuwkomers.
De opzet is erg Asterix en Obelix, maar dat werkt wel. Er staat meteen iets op het spel
De Griekse namen zijn gebleven, maar het nieuwe stuk is sciencefiction. Walter: „De aarde is één grote stad, geen zonnestraal haalt de grond. Alles is volgebouwd, behalve één dorpje…. Ja, dat is erg Asterix en Obelix, maar die opzet werkt wel. Er staat meteen iets op het spel. Het gaat over de complexe vraag hoe we ruimte delen, bezitten, koesteren, waarderen.”
Waarom zijn de broers geen mensen maar saters, boswezens, half geit, half mens?
Panis: „In de Griekse mythologie leven er centaurs, saters en nimfen in de bossen. Ze zijn deel van een magische wereld, waarin de connectie met de natuur vanzelfsprekend is. De aarde is verpersoonlijkt. Die context wilden we meenemen.”
Walter: „Daar begint voor ons de speellol en taallol. De kleding is ook smullen. We droegen pruiken en tutu’s bij Molière, molensteenkragen bij Vondel en nu kleien we zelf horentjes en dragen we wollen broeken en laarzen met twee tenen, onze bokkenpoten.”
Panis: „Met adellijke waxjassen erboven, zoals leden van het Britse koningshuis. Die zien er ook altijd én geprivilegieerd én zwerverachtig uit. We houden van zulke contrasten, ook in gedrag. Soms kiezen personages op een verwarrende manier positie. Zodat je als publiek nooit kan zeggen: ik ben het met hem eens en met hem niet. Als opvattingen tegenstrijdig worden, moet je je als publiek verplaatsen in ieder perspectief en dan ga je hopelijk alle argumenten goed beluisteren.”
Thebe is een oase, door Eteokles afgesloten voor woningzoekenden. Om dat te symboliseren komt er tussen publiek en speelveld een hek. Polyneikes gaat aan de kant van het publiek staan en zegt dan tegen zijn broer: dit zijn ze, de mensen die hier willen wonen. Wil je ze wegsturen? Panis: „Eerst denk je dat Eteokles de PVV-man is die liever alle vreemdelingen buitenhoudt. Maar het gaat hem erom dat mensen de grond kapot maken. Grond is geen gebruiksvoorwerp.”
Walter: „De grond is belangrijker dan de mensen die erop leven, zegt hij. Hij heeft liever dat Thebe een natuurpark wordt.”

Foto’s Wouter de Wilde
Hoe komen jullie tot een bewerking?
Panis: „Wat we hebben overgenomen van de Griekse tekst is het metrum en het vormelijk taalgebruik. Waar we dan een alledaags, stads idioom tegenover zetten.”
Het metrum?
Walter lacht: „We kunnen niet anders. We proberen wel eens zonder metrum te schrijven, maar dat vinden we verschrikkelijk.”
Panis: „Net als Zeven tegen Thebe is ons stuk in jambes geschreven. Al is er ook een monoloog in dactylen. De dactylus is goed om ergens als een waterval doorheen te gaan: tádada-tádada-tádada-tádada.”
Walter: „De beperking dat je woorden zo moet kiezen dat er na elke lettergreep een klemtoon valt, geeft juist inspiratie en vrijheid. Dat doet rijm ook.”
Panis: „De tekst wordt muziek, ritmisch.”
Walter: „Dit keer hebben we meer dialogen dan anders en dan is het gebruiken van metrum nog leuker. Dan hou je een metrum vast terwijl je pingpongt met de tekst. Je stapt in het ritme van de ander. Heel leuk.”
Horen mensen het metrum?
Walter: „Als wij het goed doen niet. Tenzij we willen dat ze het horen. Op de toneelschool hebben we geleerd: het metrum is de rails van de trein. Het gaat erom dat de trein rijdt.”
Vanwaar die liefde voor metrum en rijm?
Panis: „In die liefde voor taal hebben Bram, Romijn en ik elkaar gevonden op de Arnhemse toneelschool. We zijn taalnerds. Hoe moeilijker een stuk qua taal is, hoe leuker wij het vinden.”
Die vormelijke taal koppelen jullie ook nog eens aan een barokke speelstijl.
Walter: „Dat is een stijl die we continu ontwikkelen. Monologen met metrum spreek je al snel frontaal naar het publiek uit.”
Panis gaat staan en begeleidt zijn woorden met royale handgebaren en buigingen: „Barok is durven om een tekst groot vorm te geven. Met gebaren onderstrepen wat je zegt. Heel duidelijk een vorm kiezen.”
Walter: „Hiërogliefjes maken.”
Hiërogliefjes?
Walter: „Het uitbeelden van een pictogram. Bij de repetitie boog Thor zich over mij heen en deinsde ik terug. Dat was een helder beeld van bedreiging. Als de bedoeling visueel duidelijk is, schept dat ruimte voor de schoonheid van de taal.”
Panis: „Wat we steeds meer afwisselen is dramatisch, vormelijk spel met realistisch, klein spel.”
Walter: „In die grote vormen zit de humor. Maar in het realistische proberen we contrast aan te brengen en echte pijn en verdriet te acteren.”
Panis: „Door de lach ga je als publiek openstaan en word je ontvankelijk – voor moeilijk bespreekbare onderwerpen en diepere gevoelens. Dat is de rol van de humor. Bij serieus drama komt het tragische bij mij minder binnen. Dan is het wel mooi, maar voel ik het niet zo. Ik voel het wel na een lach. Dan komt de tragiek onverwachts.”

Hoe schrijf je op grappig zijn?
Walter: „We beginnen met domme woordgrappen. Nu we half geit zijn bijvoorbeeld: vrijgeviggeit, bedrijvigeit, onblaatzuchtig.”
Panis: „Als de sfeer melig is, en we aan het kloten zijn, zijn we op ons best. We schrijven ook inside jokes voor de theaterkenner, hints naar de actualiteit. Van onze dramaturgiedocent leerden we dat Shakespeare schreef voor de hele bevolking. Dus die had soms voor elke laag een grap: adel, gegoede burgerij, volk. Zo proberen we ook op verschillende manieren en niveaus grappen te schrijven.”
Is de vormelijke taal een grap of een ode aan het oude Nederlands?
Panis: „Het kan zo bloemrijk zijn dat het ironisch wordt. Maar af en toe vind ik het echt mooi. Zoals de klacht van Kreon.” Hij gaat weer staan en draagt voor: „Amai, dat mij zo’n ramp overkwam als samenleven met die teringneven, die vervloekte zonen van mijn zuster, die mijn leven in Thebe zo verzieken met hun koninklijke grillen en bevelen, opstaande toiletbrillen en ruimtes delen. Eh, ben ik nou net mijn kamer uitgezet? Moet ik dus wijken van mijn eigen huis en bed, omdat mijn neef een zwerver heeft gered?”
Walter: „Die monoloog komt uit de Esmoreit. Copy-paste, dan bewerkt.”
Eh… de Esmoreit, middeleeuws toneelstuk, een van de abele spelen? Hoe kwamen jullie daarbij?
Walter: „Dat was een tekst die de toneelschool in Arnhem aanbood om auditie mee te doen. Dat heb ik toen gedaan. Ik doe hem nog iedere dag eigenlijk.”
De twee lachen hard. Walter: „Het is een soort Richard III-monoloog. Dat is vet.”
Panis: „Leuk voor mensen die de oorsprong herkennen. We hebben grappig genoeg een theaterwetenschappen-following ontwikkeld. Dit is voor hen. En voor onszelf.”
Hebben jullie een klassieke tekst als bron per se nodig? Of komt er een moment dat jullie gewoon gaan zitten en gaan schrijven?
Walter: „Lijkt me doodeng.”
Panis: „De context verrijkt en brengt een extra laag aan. Al is het maar: de oude Grieken. We zeggen altijd dat we Blauwdruk heten omdat we op zoek zijn naar een blauwdruk van de mens. Wat verbindt ons, wat zijn onze primaire driften. Dat is trouwens niet waar, we heten Blauwdruk omdat we geen naam konden bedenken. Maar voor mij zit de blauwdruk in de historische context en de verwijzingen naar theater en literatuur. Dat geeft aan dat we iets maken dat groter is dan onze voorstelling. We zijn deel van een web, geweven in boeken en geschiedenis.”
