N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Muziek
Klassiek Afgelopen januari nam Daniel Barenboim om gezondheidsredenen afscheid als muzikaal leider van de Berlijnse Staatsopera. Toch leidt Barenboim deze maand een Europese tournee van het West-Eastern Divan Orchestra.
Een wonderbaarlijke herrijzenis. Vorig jaar trok de nu tachtigjarige dirigent Daniel Barenboim zich met ernstige reumatische klachten van het podium terug. Afgelopen januari volgde zijn afscheid als muzikaal leider van de Staatsoper Berlin. Hij kon niet meer op het vereiste peil presteren, liet hij weten. Toch leidt Barenboim deze maand een Europese tournee van het West-Eastern Divan Orchestra, dat hij in 1999 met de Palestijns-Amerikaanse publicist Edward Said oprichtte om de verstandhouding tussen Arabieren en Israëliërs te bevorderen. Het orkest, met musici van Arabische en Israëlische origine, geeft maar liefst zes concerten. De afsluitende twee met Mozarts drie laatste symfonieën, de eerste vier met Brahms’ Tweede symfonie Op. 73 in D-groot en Beethovens Eerste pianoconcert Op. 15 in C-groot, na de afzegging van Martha Argerich nu uitgevoerd door Igor Levit.
Barenboim beklimt wankelend de trappen van de Keulse Philharmonie, maar dirigeert dapper staand. Wonderbaarlijk is zijn terugkeer in meer opzichten. Zestien eerste violen en acht contrabassen voor een vroeg Beethovenconcert zijn naar moderne maatstaven een tikje veel; de helft was genoeg geweest. Barenboims aversie tegen schraal bezette, historisch correcte uitvoeringen is bekend. De dirigent heeft zich altijd gespiegeld aan grote oude meesters en hun soms vrijmoedige behandeling van partituren. Voorop Wilhelm Furtwängler, die hij als pianowonderkind nog heeft ontmoet, en later Sergiu Celibidache, met wie hij als pianist vaak en indrukwekkend samenwerkte.
Lees ook: Dirigent Daniel Barenboim stopt na dertig jaar bij de Berlijnse Staatsopera
Verstikkende lauwheid
De gevreesde overkill blijft uit. Barenboim laat Levits fantasierijke, intieme spel niet overstemmen. Maar hun onverenigbaarheid van karakter is totaal. Grote muziek kan veel hebben. De orkestinleiding van het Eerste pianoconcert kan zowel lichtvoetig als marsachtig monumentaal, het largo zowel ironisch weemoedig als vroegrijp bezonken. Daar is het grote muziek voor, die zegt álles. Barenboim zegt half gemotiveerd alles half, half monumentaal en half intiem. Dan de slordige inzetten steeds, de bespottelijke vertraging voor de cadens, de verstikkende lauwheid. Je ziet Levit haast smekend naar het orkest kijken. Vrienden, doe iets! Allegro con brio! Staccato! Licht!
En dit van Barenboim, die als twaalfjarige al orkestdirectie studeert bij Igor Markevitsj, een betere dirigent dan Barenboim ooit zou worden. Die kind aan huis is bij zijn mentor Arthur Rubinstein, als pianist piepjong concerten geeft met reuzen van Leopold Stokowski tot Josef Krips en Rafael Kubelik. Wat heeft de dirigent Barenboim van ze geleerd? Luid, grof en liefdeloos klinkt Brahms’ Tweede symfonie, de gelukzaligste die hij schreef. In het adagio loopt de lyriek als dode lucht uit een ballon, in het allegretto grazioso geen spoor van gratie. De finale – allegro energico e passionato! – is traag en schokkend onbezield, een zak legostenen met een ongelezen gebruiksaanwijzing. Hoe onwaarschijnlijk het verhaal dat Barenboim, die in 2019 werd beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag jegens orkestleden, een trombonist ten overstaan van het orkest vernederend vijf keer dezelfde passage liet overspelen, keer op keer verkeerd natuurlijk. In Keulen klinken hout en koper alsof de dirigent ze geen blik waardig heeft gekeurd. Ze rommelen maar wat aan. De mijmerende solohoorn in de slotfase van het eerste deel – er staat dolce – komt als gehakt uit de molen. De zaal juicht voor de wonderbaarlijke herrijzenis, zoals dat gaat in een cultuur die nog zijn oude helden eert. Maar hemel.