Mufasa: The Lion King is „zielloze geldgraaierij” waar regisseur Barry Jenkins (Moonlight) „niet aan mee had moeten werken”. In augustus, toen de eerste beelden verschenen, hadden critici op X hun oordeel al geveld. Jenkins verdedigde zich. Decennialang was The Lion King het eerste contact van kinderen met rouw en met Shakespeares Hamlet, schreef hij. De film was „een krachtige drager voor empathie”.
Met Mufasa probeert hij die traditie voort te zetten, met muzikale lessen over noodlot, mededogen, genderrollen, zelfs genocide. Maar nu de film uit is, lijkt het dat critici het in augustus vrij goed gezien hadden. Jenkins is inderdaad, met goede bedoelingen en al, opgeslokt door geldmonster Disney.
Een fotorealistische The Lion King was in 2019 al een slecht idee, maar in ieder geval interessant. Beeld voor beeld, liedje voor liedje, werd de oorspronkelijke tekenfilm naverteld met ‘echte dieren’. Een miljardensucces, maar inhoudelijk vlak. De leeuwen bleken tamelijk emotieloos: woede was nog wel te zien, maar complexe emoties als spijt, wantrouwen, hoop? Tijdens emotionele uithalen in cruciale liedjes gingen leeuwenbekken open en dicht als notenkrakers.
Mufasa: The Lion King doet de animatie veel beter. Leeuwen zijn nog steeds realistisch – de spieren rollen organisch onder dikke huiden – maar hebben nu ook gezichtsuitdrukkingen. En in plaats van een geliefd oud verhaal, is er nu iets nieuws, met hedendaagse thema’s. Een raamvertelling: op een regenachtige nacht vertelt waarzeg-aap Rafiki het verhaal van Mufasa, de koning die in The Lion King door broer Scar wordt vermoord. Zwijn Pumba en stokstaartje Timon leveren ironisch en knipogend commentaar: „We krijgen de juristen achter ons aan!”
Flashback: Mufasa is een wees, geadopteerd door de vrouwtjes van een vreemde leeuwentroep. De mannetjes moeten hem niet, behalve leeuwenprins Taka: hij wilde altijd een broertje. De savanne is dan nog een gewelddadig machtsvacuüm waar leeuwentroepen als falanxen op oorlogspad gaan. Ver verwijderd van the circle of life en de vrede van ‘milele’ die we kennen uit The Lion King.
Mufasa en Taka moeten vluchten als genocidale witte leeuwen de koningsvallei etnisch proberen te zuiveren. Tijdens hun vlucht haken er Lion King-favorieten aan – Rafiki, vogel Zazu, leeuwin Sarabi – én komt Mufasa er langzaam achter dat niet Taka, maar híjzelf de geboren koning is. (Deels omdat hij is opgevoed door leeuwinnen.)
Jenkins brengt het prachtig in beeld. Zijn camera richt zich op emotie en immersie, en daardoor diept hij zijn personages écht uit. Je ziet een verschil ontstaan, in scènes waarin Mufasa datingadvies geeft aan Taka. „Je moet naar haar luisteren […] daar zijn mannetjes niet zo goed in.” De liedjes van musicalkoning Lin-Manuel Miranda zijn origineel en memorabel, met als hoogtepunt ‘Brothers’. Al voelen ze ook wat overbodig en soms misplaatst. Kiros’ genocide-lied „I make you go bye-bye” inspireert niet echt de angst die gepast zou zijn.
Ondanks Jenkins’ ambitie en talent maakt Mufasa toch dezelfde fout die zo veel franchisefilms maken. Het is vooral ‘hetzelfde maar meer’, zoals eerder Vaiana 2 en Gladiator II. In The Lion King verliest Simba zijn familie, nu verliest Mufasa twéé keer zijn familie! Het verhaal doet zo veel fan-corvee dat het nooit eigen wordt. En elk bekend personage krijgt een oorsprongverhaal. De helft is wees. Rafiki wordt zijn boom uit gegooid door ongelovigen. Zelfs van de bekende leeuwenrots krijgen we een ontstaansgeschiedenis.
Waarom? Die vraag voelt gedurende de film steeds prangender. De mix tussen hyperrealistische zingende leeuwen, vaag politiek commentaar en commercialiteit geven een onbehaaglijk gevoel. We zijn geëvolueerd tot een diersoort die leeuwen codetaal over genderrollen laat zingen als product van een van de grootste mediabedrijven ter wereld. Verwarrend, misleidend, goed én slecht bedoeld: het voelt heel erg als 2024.
Dikkie Dik
Voor jongere kinderen is er een betere kattenmusical in de bioscoop: Dikkie Dik 2: Een nieuwe vriend voor Dikkie Dik. Hier staat weinig op het spel. De kat ziet voor het eerst een dik pak sneeuw buiten. Daar moet mee gespeeld worden. Samen met Poes Muis gaat Dik op avontuur in de tuin van de buren, sleeën in de duinen, sneeuwballen gooien met de hazen. Ondertussen worden ze relaxed achtervolgd door de buurhond.
Dit is het tweede deel in een nieuwe reeks van Dikkie Dik-animatiefilms. De eerste was filmproducent Burny Bos’ grootste droom: zijn laatste grote statement tegen de ‘commercialisering van de kinderfilm’. Dikkie Dik en de verdwenen knuffel verscheen in juni en was prachtig getekend, creatief – de kinderboeken van Jet Boeke werden tot leven gebracht zoals vroeger alleen je fantasie dat kon.
Dat is in het tweede deel niet anders. André van Duin neemt Burny Bos’ vertelstem uitstekend over, hij klinkt als een grootvader die binnenkomt met twee mokken warme chocolademelk. Soms vertelt Van Duin wat er gebeurt, soms vraagt hij kinderen te reageren – altijd is dat gemoedelijk en geruststellend. De liedjes van Mike Boddé voegen daar complexe emotie aan toe op een manier die kinderen begrijpen. Zoals in het lied over de hond die alles heeft, maar toch iets mist. „Iemand om boos op te zijn en van te houden.”
Dikkie Dik heeft alleen weinig persoonlijkheid, hij is vooral een hedonist op zoek naar de volgende heuvel om vanaf te glijden. Al kan Mufasa daar nog wat van leren.