Er is een fascinerende nieuwe kunstcategorie in opkomst: namaakkunst. Dat is geen kunst die vals is, of gekopieerd, of gewoon slecht werk, maar kunst die doet alsof ze kunst is – en die iedereen in principe zou kunnen maken. Dat komt door Artificial Intelligence. Mensen die er verstand van hebben zeggen dat AI heel snel groeit in kracht en mogelijkheden en dat AI-programma’s zelfs al bijna menselijk zijn, inclusief de suggestie van emoties. En dat ze dus ook zouden kunnen schrijven. Of kunst maken.
Tegelijk weigert iets in mijn brein dit idee te accepteren. Gaat een computer ooit zo complex en grillig en onvoorspelbaar worden als een mens? Zal een computer ooit menselijke fouten overtuigend kunnen imiteren? Voorlopig ben ik niet de enige die twijfelt: de kunstwereld gebruikt nog steeds opvallend weinig AI en lijkt AI zelfs nauwelijks te zien als een serieuze bedreiging. Sterker nog: voorlopig geldt het label ‘AI’ vooral als een geweldige vorm van artistieke diskwalificatie.
Inderdaad: ik héb overwogen dit stuk door AI te laten schrijven.
Zonder stijl
Een paar weken geleden hing ik wat rond in de grote Wilhelm Sasnal-zaal in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Sasnal is, ook AI-technisch gezien, een interessante kunstenaar. Al zijn hele carrière lijkt hij er een sport van te maken om zich aan het verschijnsel ‘stijl’ te onttrekken. In zijn Stedelijk-zaal hangt een groot abstract doek naast bloemstillevens, een portret van Marie Le Pen achter nageschilderde beelden van Auschwitz.
Allemaal goede, soms zelf heel goede schilderijen die nog interessanter worden als je gaat zoeken naar de vraag wat ze bij elkaar houdt. Heeft Wilhelm Sasnal een essentie? En zo ja, waardoor wordt die dan gevormd – maar ineens werd ik aangesproken. Voor me stond een man die zich voorstelde als de Belgische kunstenaar Peter Morrens. Nu kende ik inderdaad van lang geleden een Peter Morrens, maar die herinnerde ik me als gladgeschoren en klein, donker jasje, enigszins conceptueel uiterlijk. Hier stond een man met een stevige baard, in een veelkleurige lapjesbroek.
Kende ik hem?
‘Peter Morrens’ begon aanstekelijk te vertellen over een aankomende solotentoonstelling, ergens in België. Ik dacht aan zijn verschijning van weleer, aan Sasnal en aan een geliefd transformatiedilemma. U kent het wel: een boot verlaat de haven voor een reis rond de wereld. De omstandigheden zijn zwaar: het schip vaart al snel op een rots en moet zijn boeg vervangen. In een storm slaat de mast overboord – en wordt vervangen. De kiel blijkt na acht maanden rot en moet vernieuwd. Uiteindelijk, als het schip terugkeert in de vertrekhaven, is elk onderdeel, elke plank, elke schroef van de boot anders dan bij vertrek.
Is het nog dezelfde boot?
In AI-termen: verbeeldt de verschijning, het uiterlijk van een mens of een kunstwerk altijd een onzichtbare essentie? En kun je die ook faken?
Fictieve kunstenaars
Alsof de duvel ermee speelde begon ‘Morrens’ nu over een andere tentoonstelling, Alias in Museum M in Leuven. Een tentoonstelling, zo vertelde hij, over fictieve kunstenaars: de hele expositie hangt vol met werken die zijn vervaardigd onder pseudoniem, door kunstenaars die zelf een kunstenaar hebben bedacht, of door collectieven die doen alsof ze één kunstenaar zijn – het leek, zowaar, een perfecte ‘kern-tentoonstelling’. Morrens deed zelf ook mee, zei hij, onder het pseudoniem ‘Herman Smit’, en terwijl hij uitweidde over Smits oeuvre dacht ik twee dingen: 1: waarom kies je als kunstenaar zo’n niksig pseudoniem? En 2: zou AI ooit zo’n diep-onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden durven verzinnen?
Eenmaal in Leuven bleek Alias inderdaad tamelijk geweldig – als je tenminste houdt van artistiek-existentiële vragen als ‘wat is een kunstenaar?’, en ‘bestaat stijl?’. Op het eerste gezicht is Alias net een ‘gewone’ tentoonstelling, tot je begint te merken dat er wel heel weinig bekende namen aan deelnemen, én dat de afzonderlijke werken je zelden direct raken.
Dat is ook begrijpelijk: de werken op Alias zijn allemaal kamerschermen, façades, pionnen, die niet voortkomen uit de klassiek-romantische drang om iets te maken dat een unieke persoonlijkheid onthult, maar objecten die zo goed mogelijk doen alsof ze kunstwerken zijn. Daarin zit wél veel diversiteit: bijna elke strategie die kunstenaars de afgelopen decennia hebben ontwikkeld om zich aan begrippen als identificatie of stijl te onttrekken komt voorbij – en niet voor niets wordt AI al meteen in de inleiding genoemd. Is het mogelijk een persoonlijkheid te creëren? Een kunstenaar? Maar ook: als beeldende kunst gaat over beelden, wat maakt het dan uit door wie of wat ze zijn vervaardigd?
Die vragen maakt Alias behoorlijk confronterend, vooral omdat de tentoonstelling voortdurend laat zien hoe dun de lijn is tussen ‘echt’ en fake’. Natuurlijk, veel van de getoonde werken volgen een bekend stramien. Zo zijn er (bekende) klassieke pseudoniem-kunstenaars, zoals Jade Guarano Kuriki-Olivo die het alias Puppies Puppies aannam om het spel met genderidentiteit in hun werk te benadrukken. Anderen gebruiken een pseudoniem om werk uit te voeren dat ze in hun ‘normale’ oeuvre niet kwijt kunnen, of omdat het spelen met identiteiten hun onderwerp is, zoals Peter Morrens/Herman Smit, Lynn Hersman Leeson met ‘Robert Breitmore’ of Ryan Gander, die op Alias zowel werk van ‘Anton Ernest’ als van ‘Santo Sterne’ toont – met complimenten aan de anagram-puzzelaars. Ook zijn er kunstenaars die hun alias gebruiken als bescherming tegen de buitenwereld, bijvoorbeeld als hun werk politiek geladen is (zoals Oksana Pasaiko), of seksueel expliciet, zoals N.V. Panneel’s schilderij van ‘Sneeuwwitje en de neukende biggetjes’. Dat werd bij de eerste expositie in 1986 door de politie in beslag genomen, en vervolgens door de kunstenaar zelf ‘gekuisd’ door de seksueel expliciete delen weg te snijden – de ‘verknipte’ versie is nu hier te zien.
Foreigners Everywhere
Achter andere kunstenaars op Alias gaat een duo of een groep schuil, zoals bij Claire Fontaine (bekend van de tekst ‘Foreigners Everywhere’, de titel van de huidige Biënnale van Venetië) die onder hun pseudoniem zo bekend zijn, dat ik me nooit had afgevraagd wie er in werkelijkheid achter schuilen. Of neem Reena Spaulings: haar naam begon als de titel van een roman, geschreven door de Bernadette Corporation (inderdaad, ook een groep anonieme kunstenaars), waarna ‘Reena’ een heel eigen leven ging leiden en onder andere kunstenaar en galeriehouder werd – Reena Spaulings Fine Art is als galerie tegenwoordig zo bekend dat veel mensen nauwelijks nog beseffen dat de naam op een fictief personage is gebaseerd.
Op Alias hangt een serie door ‘Reena’ geschilderde portretten van beroemde ‘collega-galeriehouders’ die soms ook weer duo’s zijn, variërend van Balice Hertling en Isabella Bortolozzi tot Simon Lee en Karma International. Bent u daar nog? Want inderdaad: soms wordt de stapeling van identiteiten zo hoog dat je je uit lichte wanhoop maar vastklampt aan Fernando Pessoa: de schrijver-koning van de pseudoniemenkunst die voor elk onderdeel van zijn geschreven oeuvre een apart naam in het leven riep. Net als bij Pessoa ben je als toeschouwer op Alias soms de draad volkomen kwijt.
Maar daar wordt het ook leuk, natuurlijk.
Want onder de identiteitsvraag die op Alias steeds opnieuw wordt opgeworpen, schuilt een ander dilemma, dat in de huidige kunstwereld veel urgenter is: het verlangen naar authenticiteit. Volgens de romantische theorie willen we graag dat kunstenaars ‘echt’ zijn (precies de reden dat Alias zo ongemakkelijk blijft), maar tegenwoordig wordt dat ‘echt’ steeds vaker ter discussie gesteld. Daarbij gaat het niet alleen over AI, maar ook over de vraag in hoeverre iemand ‘hoort’ tot een bepaalde groep.
Neem de rel rond kunstenaar Jimmie Durham van een paar jaar geleden: Durham baseerde zijn (geweldige) werk voor een belangrijk deel op de suggestie dat hij een Native American was – tot andere, onbetwiste Native Americans stelden dat daar helemaal geen bewijs voor was. Was Durhams werk daarmee ineens nep, of maakte het feit dat hij die identiteit zo overtuigend had weten te ensceneren, hem juist tot een extra goede kunstenaar? Mag je authenticiteit faken? Die vraag raakt ook aan de manier waarop veel niet-witte, niet-westerse kunst nu een emancipatieproces doorloopt: jaren werd die kunst door het westen nauwelijks gezien, nu dat wel gebeurt zijn identiteit en authenticiteit vaak doorslaggevende criteria. Maar wie bepaalt die criteria eigenlijk? En komen ze niet vooral voort uit de voorgebakken verwachtingen van het witte westerse publiek? Is dat wel eerlijk – en slim?
Het fascinerendste aan Alias is dat de tentoonstelling je laat nadenken over de vraag wat authenticiteit nog betekent in een wereld waarin computers en algoritmes steeds makkelijker overtuigende ‘identiteiten’ kunnen genereren en die tegelijk door identiteitsvraagstukken wordt verscheurd. Heeft ‘authenticiteit’ in zulke omstandigheden nog wel waarde – en hechten we er niet te veel aan? Stel dat je ieder mens óók beschouwt als een soort algoritme, waarbinnen complexe informatiestromen leiden tot een bepaald gedrag, en dat in zekere zin dus te programmeren zou moeten zijn – kan de computer dan inderdaad mensen gaan genereren. En kunstenaars?
Voorlopig lijkt het erop dat de aloude romantiek de kunst nog wel even zal redden. Zelfs als een algoritme erin zou slagen beelden te maken die zo origineel zijn, of authentiek, dat ze betekenis krijgen en nieuwsgierigheid oproepen, dan willen we ook meer weten over de wereld waaruit ze voortkomen. En dan verliezen we al snel onze interesse als het antwoord een willekeurig gegenereerde informatieconfiguratie blijkt te zijn. Of is de vraag juist verkeerd, en is het de toekomst om de zoektocht naar authenticiteit maar op te geven?
Op Alias duurde het even voor ik het werk van Herman Smit had gevonden. Het hing aan de muur van de eerste zaal: een schetsboek met louter witte pagina’s – leeg, op een preeg in het papier na, die de tekst ‘Herman Smit – Waar-nemer’ bevat. Leegte als oplossing.
De kunstenaar die verdwijnt.
Weet u trouwens zeker dat dit stuk niet door AI is geschreven?