N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Aardbeving Turkije De Turkse stad Antakya overleefde oorlogen, plagen, aardbevingen. Dit keer zijn bewoners somber. „De stad zal nooit meer hetzelfde zijn.”
De antiekwinkel Nostaljik Dükkan is een baken van onverzettelijkheid in het grotendeels verwoeste centrum van Antakya. De stad in de zuidelijkste punt van Turkije werd zwaar getroffen door de aardbeving van februari, en de zware naschokken die volgden. Maar winkeleigenaar Serkan Sincar weigerde te vertrekken, zoals veel inwoners in de dagen na de ramp. Hij heropende vrijwel meteen zijn winkel in de Kurtulus-straat, een belangrijke verkeersader met veel historische gebouwen, zoals eeuwenoude moskeeën, kerken en een synagoge, die zware schade hebben opgelopen of zijn ingestort.
Sincar heeft van de stoep voor zijn winkel een etalage gemaakt. Er prijkt een grote Turkse vlag aan de gevel. Daarnaast hangen zwart-witfoto’s van Turkse actrices en popsterren. Tegen de muur staat een oude schemerlamp en een barkruk met een klok erop. Op de stoep ligt een rood tapijt met daarvoor, uitnodigend, twee hemelsblauwe stoeltjes en een tafeltje. Uit een groot cassettedeck klinken oude hits als ‘Wish You Were Here’ van Pink Floyd en ‘Sevda Çiçegi’ van Fikret Kizilok. Sincar, een vijftiger met een zwarte stoppelbaard, deelt geregeld video’s van de winkel op Instagram, om te laten zien dat het leven, ondanks alles, doorgaat.
„Mijn moreel was hoog, en dat is nog steeds zo”, zegt Sincar. „Mensen moeten terugkeren.” Hij heeft relatief makkelijk praten, want hij heeft niemand om voor te zorgen: zijn dochter studeert in Istanbul, en hij heeft geen vrouw. Maar ook hij vreest de vele naschokken. „Ik heb wel tien keer schoongemaakt in twintig dagen”, zegt Sincar. „En ik zal niet stoppen. Maar als de naschokken aanhouden, dan is mijn positieve energie niet genoeg om de moed erin te houden.”
Vóór de aardbeving was Antakya een charmante, kosmopolitische provinciehoofdstad met 400.000 inwoners, ingeklemd tussen de Middellandse Zee en de bergachtige grens met de Syrische provincie Idlib. De stad stond bekend om zijn roemruchte verleden, historische erfgoed en om het mozaïek van etnische en religieuze groepen die gebroederlijk samenleefden. Nu is Antakya een woestenij van brokken beton en verlaten straten, waar straathonden zwerven en soldaten met machinegeweren patrouilleren. De weinige overgebleven inwoners leven in tentenkampen naast de rivier.
De aardbeving, die zo’n vijftigduizend mensen doodde in Antakya, behoort tot de grootste rampen uit de lange historie van de stad. En dat zegt veel in het geval van Antakya. De stad, die in 300 voor Christus werd gesticht door een generaal uit het leger van Alexander de Grote, doorstond aardbevingen, oorlogen en plagen. Antiochië, zoals de stad destijds werd genoemd, groeide uit tot de derde stad van het Romeinse Rijk. Het was een belangrijk handelsknooppunt ten oosten van de Middellandse Zee. De stad speelde een grote rol in het vroege Christendom en overleefde het Romeinse, Byzantijnse en Ottomaanse rijk.
De bloeiperiode kwam in 526 abrupt ten einde toen een zware aardbeving de stad trof en 250.000 mensen doodde. Er brak een grote brand uit die de gebouwen die niet waren ingestort verzwolg. Daarna zette een langdurig verval in, dat werd verergerd doordat de stad aan de frontlinie lag van een conflict tussen twee rijken. Tijdens de zestiende eeuw probeerde het Ottomaanse rijk de oude glorie van de stad te herstellen, maar dat is nooit gelukt. De stad werd in 1822 en 1872 opnieuw getroffen door aardbevingen. Toch wist Antakya elke keer uit zijn as te herrijzen. Dit keer ook?
Driezitsbank
Op het kruispunt tegenover de antiekwinkel staat een rode driezitsbank met een gietijzeren kachel ervoor. Daar zit Burhan Mengüç, een oude baas met bretels over zijn buik en een rond gezicht met een grijze baard. Voor de aardbeving werkte hij als gids voor Arabische toeristen, nu struint hij rond in het desolate centrum van Antakya, op zoek naar gezelschap. Het labyrint van eeuwenoude straatjes en steegjes had in het midden een open afwateringskanaal, dat teruggaat tot de Romeinse tijd. Veel straatjes zijn nu bedolven onder het puin van ingestorte huizen en moeilijk begaanbaar.
Als trotse gids strooit Mengüç graag met historische feitjes. „Dit was de eerste straat ter wereld met straatverlichting”, zegt hij over de Kurtuluş-straat, die in de klassieke oudheid werd verlicht door honderden fakkels. „Aanhangers van vele religies wonen hier al eeuwen samen. We zijn zelfs familie geworden. Ik kom uit Altinözü, een district aan de Syrische grens met christelijke en alevitische dorpen. We hebben zeven alevitische bruiden in onze soennitische gemeenschap. We zijn samen opgegroeid. Nu is iedereen dood of gevlucht. Ik kan wel huilen.”
De religieuze tolerantie en saamhorigheid in Antakya zijn bijzonder. Het is alsof hier het oude multiculturele en religieuze karakter van het Midden-Oosten is bewaard, terwijl in de rest van de regio de religieuze uniformiteit en de intolerantie groeiden. De jihadisten in het naburige Idlib zijn daar slechts de radicaalste uiting van. Minderheden staan overal in de regio onder druk en velen vertrekken. Dat geldt ook voor Turkije, waar een uitgesproken soennitisch nationalisme domineert. Maar in Antakya leefden soennieten, alevieten, christenen en joden nog samen als vanouds.
Iedereen is dood of gevlucht. Ik kan wel huilen
Burhan Mengüç
De aardbeving heeft dat unieke religieuze mozaïek verwoest. De joodse gemeenschap, die zestien mensen telde, is gevlucht. De leider en zijn vrouw zijn bij de aardbeving om het leven gekomen. Dat is waarschijnlijk de doodsteek voor de toch al sterk geslonken joodse gemeenschap in Antakya, die ruim twee millennia teruggaat. Leden van de christelijke en alevitische gemeenschappen zijn eveneens naar andere steden uitgeweken. De vraag is hoeveel er zullen terugkeren. „Antakya is zijn ziel kwijt”, zegt Mengüç somber. „Ik wil niet weg. Maar ik geloof niet dat de stad deze klap te boven komt.”
Winkeleigenaar Sincar aan de overkant van de straat vangt het gesprek op. Als Mengüç de vraag krijgt of Antakya ooit weer de oude zal worden, roept hij: „Ja! Ja!” Hij komt aan gerend en ploft naast Mengüç neer op de bank. „Stop het interview”, zegt Sincar. „Hij is veel te negatief, hij gelooft niet in Antakya. Stop, drink thee.” Hij begint hout en brandend papier in de kachel te gooien en maant ons water en thee in een grote ketel te doen. Er staat een klein tafeltje met olijven, brood en La Vache Qui Rit. Hij bereidt een broodje voor zichzelf en biedt de gasten ook wat aan.
Hoewel de regering belooft Antakya en andere verwoeste steden binnen een jaar te herbouwen, is er weinig uitzicht op een snelle terugkeer naar een normaal leven. De stad heeft geen elektriciteit meer, geen stromend water, verwarming of winkels. „Alleen de moedige mensen zijn gebleven”, zegt Sincar, die het moreel nog steeds hoog probeert te houden. „Er is tijd nodig om de stad te herbouwen, maar mensen zullen uiteindelijk terugkeren. Maar de rijken mogen wegblijven – ik wil geen seks, drugs en rock-’n-roll-volk meer in de stad. We willen mensen die in God geloven, of ze nou moslim, christen of jood zijn.”
Wachten op paspoorten
Saul Cenudioglu, de voorman van de joodse gemeenschap in Antakya, en zijn vrouw Fortuna zijn daags na hun dood begraven in Istanbul. Daar hebben joden uit Antakya hun toevlucht gezocht na de aardbeving. Dat geldt ook voor Harun Cemal, die na de dood van Cenudioglu de nieuwe leider van de gemeenschap is. Hij verblijft met zijn vrouw Rasel bij een gastgezin in Istanbul. Ze wachten tot hun nieuwe Turkse paspoort en visum voor Israël gereed zijn. Want ze laten hun leven in Turkije achter om zich te vestigen in Tel Aviv, waar een zoon woont.
„Mijn zoon belde na de aardbeving en vroeg: waarom ben je nog steeds in Turkije?”, zegt Cemal, een grote, kale man met argwanende oogjes onder zijn borstelige wenkbrauwen. Hij zit met Rasel, zijn voorkomende vrouw met lang bruin haar, in een ouderwets etablissement in het Europese deel van Istanbul. „Hij wilde dat we naar Israël zouden komen en heeft de procedure in gang gezet. Maar we konden niet meteen vertrekken, omdat we alles zijn kwijtgeraakt. We wachten nu al een maand op onze paspoorten. En de procedure in Israël is vertraagd door de protesten en stakingen.”
De situatie is voor het oude stel nog steeds maar moeilijk te bevatten. Het valt ze zwaar om Antakya vaarwel te zeggen. Cemal komt uit een familie van Arabische joden die ruim tweeduizend jaar geleden van Aleppo naar Antakya verhuisde. Zijn familiegeschiedenis is verweven met de stad. De laatste vijftien jaar runde hij een winkel en groothandel in textiel in Antakya. Ook gaf hij rondleidingen aan toeristen in de kleine synagoge, die in 1890 is gebouwd en nu deels in puin ligt. „Al onze vrienden zijn vertrokken”, zegt Cemal. „Alle religieuze gemeenschappen zijn iets kwijtgeraakt. De stad zal nooit meer hetzelfde zijn.”
Rasel werd in Istanbul geboren in een familie van Sefardische joden die na de Spaanse Inquisitie in 1492 naar het Ottomaanse Rijk waren gevlucht. Ze verhuisde als zeventienjarig meisje naar Antakya om te trouwen met Cemal. „Ik was geschokt toen ik in de stad aankwam”, herinnert Rasel zich. „Die was lang niet zo modern als Istanbul. Er waren weinig kappers, en ze konden niets met mijn haar, wat me tot tranen bracht. Ik zei: ‘Ik blijf niet, ik ga terug naar Istanbul’.” Er breekt een voorzichtige lach door in haar gezicht. „We laten veel herinneringen achter, en beginnen een nieuw, onzeker leven.”
Rasel was achttien toen ze haar eerste kind kreeg. Daarna volgden er nog twee, met tussenpozen van twee jaar. „Op mijn 25ste was ik moeder van drie kinderen, die ik met de cultuur van Istanbul heb opgevoed”, zegt ze. „De eerste zestien jaar woonde ik bij mijn schoonfamilie, die me het pittige eten van Antakya bijbracht, met veel Arabische invloeden. Zelfs groenten kookten ze tot mijn verbazing met veel tomatenpasta. Nu vind ik het heerlijk. Ik raakte gewend aan het leven in Antakya. In het begin moest en zou ik elke drie maanden terug naar Istanbul, later hield ik het daar geen dag meer uit.”
De joodse gemeenschap in Antakya begon in de jaren tachtig te slinken. Jongeren vertrokken naar de grote steden voor hun studie en kwamen niet meer terug. „Ze kwamen alleen terug in de zomer, om aan het strand te liggen, lekker te eten en weer te vertrekken”, zegt Cemal. De laatste jaren was de gemeenschap te klein voor een gezamenlijk gebed. Want daar zijn minimaal tien volwassen mannen voor nodig. En er waren nog maar acht joodse stellen in Antakya. Daarom vlogen er elke week twee mannen over uit Istanbul. „Maar door de pandemie was daar al een einde aan gekomen.”
Cemal en zijn vrouw zijn niet van plan om permanent terug te keren naar Antakya. „Ik ga pas terug als de regering heeft besloten wat er met mijn huis en mijn bedrijf gaat gebeuren”, zegt hij. „Het ministerie van Cultuur heeft beloofd om de synagoge te herbouwen. Maar de pijn is nog te vers, de wond is nog open. Het is te vroeg om over sommige dingen te praten. Er worden na twee maanden nog steeds lijken gevonden tijdens het opruimen van het puin. Dat opruimen alleen al gaat nog jaren duren. Misschien dat twee joodse families zullen terugkeren naar de stad, maar voorlopig nog niet.”
Grot van Sint Petrus
Antakya had niet alleen een van de oudste joodse gemeenschappen ter wereld, ook de wortels van het christendom gaan ver terug in de stad. In de bergen rond Antakya ligt de Grot van Sint Petrus, een van de oudste kerken ter wereld, waar de eerste christenen in het geheim bijeen kwamen om te bidden. Op deze plek zou de apostel Petrus zijn verkozen tot eerste bisschop (paus). Hij en de apostel Paulus maakten van Antiochië een belangrijk centrum van de nieuwe religie, waar kerken verrezen. Hier kwamen hun volgelingen ook voor het eerst bekend te staan als christenen.
Josef Naseh (69) is archeoloog en voormalig leider van de Syrisch-orthodoxe kerk in Antakya. Hij hield ervan mensen te ontvangen in zijn familiehuis in het oude centrum, en te vertellen over de historie van zijn stad. Zijn kantoor keek uit op een binnentuin met een sinaasappelboom. „Die prachtige plek bestaat niet meer”, zegt hij aan de telefoon vanuit de badplaats Antalya, waar hij en zijn vrouw na de aardbeving naartoe zijn gegaan. „We hadden een ziekenhuis nodig, want we hebben allebei gezondheidsproblemen.”
Desondanks is Naseh al vijf keer terug in Antakya geweest. Eén keer om een deel van zijn archief in veiligheid te brengen. Want het huis en zijn kantoor zijn zwaar beschadigd. Omwille van de veiligheid is besloten om ze te slopen. „Ze belden voor de sloop begon, dat een deel van mijn archief was gered, dus ik ben naar Antakya gegaan om het op te halen”, vertelt hij. „Ik heb ook een bezoek gebracht aan de gemeenteraad, die samen met religieuze organisaties en wetenschappers werkt aan het behoud van het historische en culturele erfgoed. Ik heb ze als archeoloog van advies voorzien.”
Het bezoek aan Antakya bracht bij Naseh herinneringen boven aan de avond van de aardbeving, toen de hele familie bijeen was. „Het leek wel het laatste avondmaal”, zegt hij. „We werden ’s nachts wakker door een enorm lawaai. We dachten dat het einde der tijden was aangebroken. Toen het schudden stopte, gingen mijn vrouw en ik naar buiten. Er was een park naast ons huis, waar we een groot vuur maakten. Want het was donker en bitter koud. We hoorden gegil, mensen riepen om hulp. Ik stond voor een dilemma: moeten we hen redden of onszelf?”
De leider van de joodse gemeenschap en zijn vrouw waren goede vrienden van Naseh, en ze waren praktisch buren. Hun huis was aan de achterkant ingestort. Naseh en anderen probeerden hen onder het puin vandaan te halen. Maar ze konden de betonblokken niet weghalen zonder hijskraan.
De stad heeft geen elektriciteit meer, geen stromend water, verwarming of winkels
Naseh kon na twee dagen een lift krijgen naar Arsuz, waar zijn broer woont. „Het was verschrikkelijk om Saul en zijn vrouw achter te moeten laten. We waren terzelfder tijd leider van onze gemeenschappen. Zijn vrouw stond in Antakya bekend als mijn ‘zus’. Dat we hen niet konden redden, maakte ons wanhopig.”
De orthodoxe kerk is volledig verwoest, evenals de rest van de gebouwen op het prachtige ommuurde terrein. Van de katholieke kerk en de protestantse kerk is evenmin iets over. De beroemde Habib-i Neccar-moskee ligt in puin. Het was de eerste moskee in Anatolië, bijna 1.500 jaar geleden gebouwd, mogelijk boven op de kerk van Johannes de Doper. In een crypte onder de moskee staat een sarcofaag met zijn naam. Het is een heilige plek voor zowel christenen en als moslims. Nu zijn de muren gescheurd, is de minaret omgevallen en de koepel ingestort. Alleen de synagoge staat nog overeind, zij het met grote schade.
Het gaat niet eens zozeer om de gebouwen zelf – hoe erg schade ook is. Habib-i Neccar werd na de aardbeving van 1853 ook herbouwd. Belangrijker is dat deze gebouwen het centrum waren van levendige gemeenschappen die de stad zijn unieke karakter gaven. „Alle leden van de Syrisch-orthodoxe gemeenschap zijn vertrokken uit Antakya”, zegt Naseh. „De meesten zijn naar Mersin gegaan, want het is een grote, moderne stad. En de christelijke, alevitische, soennitische en joodse gemeenschappen daar ontvingen ons met open armen. Ze hebben ons financieel en emotioneel enorm ondersteund.”
De religieuze gemeenschappen van Antakya zijn door de aardbeving verspreid over Turkije. „De dragers van de geschiedenis, ouderen die het geheugen van hun gemeenschappen zijn, hebben de stad verlaten”, zegt Naseh. „Zij vormen de culturele en historische nalatenschap die mensen bindt. Zonder hen is Antakya zijn ziel kwijt. Er is vijftig jaar nodig om dat terug te krijgen. Het is treurig om te zeggen, maar dat gaan wij niet meer meemaken. Je kan de gebouwen in twintig jaar herbouwen, maar de mensen krijg je nooit meer terug. Krijg je Mozes’ naam opnieuw op de berg? Nee.”
Veel inwoners van Antakya vrezen dat een haastige herbouw het unieke karakter van de stad teniet zal doen, en dat de oude charme zal plaatsmaken voor steriele nieuwbouw, zoals vaak het geval is bij renovaties in Turkije. Volgens Naseh is herbouwen alleen mogelijk als de mensen terugkomen. „Ik zeg niet dat ik nooit zal terugkeren. Ik heb contact met het ministerie van Toerisme, lokale autoriteiten, internationale organisaties. Iedereen bespreekt hoe we de moskeeën, kerken en synagoge kunnen herbouwen. Daarvoor is geloof en de uitwisseling van culturele en historische kennis nodig.”
Op de vraag hoe de nabije toekomst eruit ziet voor Antakya, zegt Naseh: „Toen ik enkele keren terug was in de stad, bracht ik de nacht alleen door. Het duurde jaren voordat de zon opkwam, ieder uur voelde als een jaar. Ik zag alleen vuren branden en hoorde alleen honden blaffen. Dat is de nabije toekomst. Er klinkt geen kerkklok, geen zangerige muezzin (oproep tot gebed), geen ochtendgebed van de alevitische grootvaders. Er zijn geen tafels waaraan mensen zitten. Antakya is alleen.”
Hij begint te snikken.