Eerst dwaalden de hippies hier rond. Toen kwamen de westerse militairen, diplomaten en hulpverleners met hun suv’s. Maar na de machtsovername door de Taliban in 2021 werd het een stuk stiller in Chicken Street.
Toch ging de handel door in de populaire winkelstraat in de Afghaanse hoofdstad Kabul. Kippen worden er niet verkocht. Die maakten ooit, al heel lang geleden, plaats voor toeristische souvenirs. Sieraden die druipen van de edelstenen. Kleurrijke klederdracht versierd met stiksels en spiegeltjes. Koperen theepotten en handgeblazen glas. Koopwaar die ondanks de heftige, vaak gewelddadige omwentelingen in Afghanistan, in trek is gebleven, telkens bij een ander publiek.
Winkeliers die op deze donderdagavond niet veel te doen hebben, drinken thee. Ze leunen tegen de hoge stapels vloerkleden, maken een praatje met de buurman. Op straat hangen drommen jonge mannen, kinderen op fietsen steken onverwacht over. Vooral bij de bakker, op de uiterste hoek van de straat, is het druk. Behalve naar warm brood ruikt de straat naar geroosterde noten en popcorn. In papieren bekertjes wordt vers geperst granaatappelsap verkocht. De schillen liggen in hopen op de stoep.
„Chicken Street trekt iedereen aan”, zegt Abdul Wahab, een vriendelijk ogende, gedrongen man met een scherpe blik achter zijn bril. Hij zet het gaspitje in zijn tapijtwinkel nog wat hoger. Het is oppassen met de thee binnen, er is vrijwel geen plek waar géén koopwaar ligt of hangt.
Toen de Amerikanen en de NAVO de dienst uitmaakten in Kabul, explodeerde de markt in Chicken Street, vertelt Abdul Wahab. „Veel mensen grepen hun kans om een zaak te beginnen. Een kleed is een mooi souvenir – en als de koper niet weet waar hij op moet letten, is het helemaal makkelijk.”
Zijn eigen winkel was er toen al lang. Hij kreeg van zijn vader de liefde mee voor traditionele kleden. Zwaar, handgeweven. Tegenwoordig, vertelt de zakenman, wordt er ook veel goedkope rommel verkocht.
Abdul Wahab loopt weg, de winkel uit en keert even later terug met spullen. „Van de buren.” Hij houdt een felroze tapijt omhoog met drones, aaneengeschakeld in een geometrisch patroon. Matten met ‘Afghan war weapons’ zijn populair. „Met een machine gemaakt”, zegt Wahab. „Heel commercieel.” Volgens hem ontstond de gewoonte om oorlogen in geweven vorm vast te leggen tijdens de strijd tegen de Sovjetsoldaten in de jaren tachtig.
Op het nieuwste ontwerp oorlogstapijt vallen menselijke figuurtjes van een vliegtuig, met op de achtergrond de skyline van Kabul. Een verwijzing naar de val van de Afghaanse hoofdstad, op 16 augustus 2021. Westerse troepen vertrokken destijds halsoverkop toen de Taliban de hoofdstad naderden. De opmars, die het Afghaanse nationale leger niet kon stuiten, veroorzaakte paniek onder internationale organisaties, en onder Afghanen die niet onder de Taliban wilden leven. Burgers probeerden massaal een plek te bemachtigen op evacuatievluchten. Sommigen klampten zich wanhopig vast aan vertrekkende vliegtuigen – en vielen er tijdens het opstijgen weer vanaf.
Het is niet zozeer de morbide vertelling op het kleed die Abdul Wahab tegenstaat. „Ik denk dat het te vroeg is om te oordelen over 16 augustus”, zegt hij daarover desgevraagd. Waar de zakenman volstrekt niet over te spreken is, is de kwaliteit van dit tapijt. „Het geeft ons handwerk, waarvan er steeds minder te vinden is in Afghanistan, een slechte naam.”
De ‘mildere’ Taliban
Na hun machtsovername doopten de Taliban het land om tot een Islamitisch Emiraat. Ze wensen nu niet langer als ‘strijders’ te worden aangeduid, maar willen worden gezien als bestuurders. Ze zeiden niet hetzelfde schrikbewind in te zullen voeren als in de jaren negentig, toen ze ook aan de macht waren. De belofte van een ‘mildere’ Taliban stuitte op terecht gebleken argwaan; de internationale gemeenschap heeft de machthebbers niet als legitiem erkend. Bovendien zien mensenrechtenorganisaties een terugkeer van de eerdere onderdrukkende maatregelen.
Toch heeft Abdul Wahab in de afgelopen tweeënhalf jaar ook opluchting ervaren: het land voelt een stuk veiliger, nu duidelijk is wie de dienst uitmaken. „Na veertig jaar oorlog, niet meer elke dag bommen of geweld. Je kunt de straat op – of zelfs reizen van stad naar stad, zonder dat je daarvoor bang hoeft te zijn.”
Scouts die voor zijn winkel op zoek gaan naar bijzonder weefwerk, kunnen nu veilig de weg op en het land door, zegt hij. De sharia-wetgeving die door de autoriteiten is ingesteld, is snoeihard, maar zorgt ook voor orde. Bewoners in de grote steden zijn minder bang voor criminaliteit, ze gaan ’s avonds de straat op. De aanvankelijke onrust over hoe de heerschappij van de Taliban zou uitpakken is „wat meer gesetteld”, zegt Abdul Wahab.
Voor vrouwen is het een heel ander verhaal. De 28-jarige Muzhgan ervaart helemaal geen „rust”, maar „verlies”. „De situatie in dit land is niet goed voor vrouwen”, zegt de jonge vrouw uit Kabul, die als secretaresse werkt voor een internationale humanitaire organisatie en niet met haar volledige naam in de krant wil. „Ik denk niet dat dat gaat verbeteren.”
Ook Abdul Wahab zakt even in elkaar als hij vertelt over de positie van zijn nichtjes. „Die moeten bijna ophouden met school.” Vanaf hun twaalfde mogen meisjes in het Emiraat geen onderwijs meer volgen. Zorgen over dit soort verboden zijn vaker te horen in Kabul. Organisaties die het voor Afghaanse vrouwen opnemen, zijn er amper meer. Maar, klinkt het dan ook weer snel: „De opluchting over het einde van het geweld heeft nu de overhand.”
Het is waar: Muzhgan kan zonder veiligheidsmaatregelen reizen, zoals onlangs nog naar de westelijke stad Herat voor een training. Maar het mag alleen onder begeleiding van een man. En dus moest haar vader mee. Samen ontbijten in het hotel kon niet. Hij zat bij de mannen, zij in het vrouwengedeelte, een hoek van de zaal die aan het zicht werd onttrokken door een rieten ruimteverdeler. Ze zat er alleen, met haar laptop opengeklapt bij haar omelet.
De baan als secretaresse is een van de weinige mogelijkheden die ze ziet „om nog buitenshuis te werken”, zegt ze. „Vrouwen kunnen nog maar bij een paar bedrijven of instanties aan de slag.” Ze laat een pauze vallen, en zegt dan: „Eigenlijk ben ik journalist.” Ze studeerde communicatie en schreef vijf jaar lang, onder eigen naam, reportages en artikelen voor tijdschriften. Onder de Taliban is dat onmogelijk, haar perskaart is waardeloos geworden. Maar ze is haar roeping niet verloren. „Ik ben een ‘informele verslaggever’. Ik wil alles noteren wat mijzelf en vrouwen in dit land overkomt.”
Zoals Muzhgan geen journalist meer kan zijn, zo moest een van haar zussen stoppen met haar baan als leerkracht. Een andere zus was apotheker. Het gezin heeft vijf dochters. „Hoe denk je dat mijn ouders zich voelen? Na al die investeringen in de toekomst. Al die keuzes. Mijn zussen zien het gewoon bijna niet meer voor zich, wat ze moeten doen. Of kunnen. Laat staan wat ze zouden wíllen.”
Naar de buitenwereld toe doet Muzhgan alsof ze haar ambities heeft bijgesteld. Maar voor haar zussen wil ze juist een voorbeeld blijven. „Ik werk nu vooral voor hen. En we zoeken naar een manier om hier weg te komen. Dat is zwaar.”
Geen geflirt in de paleistuin
Muzhgan en haar zussen verloren niet alleen hun toekomstdromen, maar ook toegang tot de openbare ruimte. Zoals de tuinen van Bagh-e Bala, het negentiende-eeuwse zomerpaleis dat een emir bouwde voor zijn kabinet en huishouden in een stadje net buiten Kabul. Luxueuze villa’s, omgeven door groen. Gelegen aan de voet van de onneembare Hindoekoesj-bergen biedt het complex uitzicht over de Afghaanse hoofdstad. Ook in november is het er goed toeven, op de vrije vrijdag na het middaggebed – voor mannen.
Mannen picknicken bij het zomerpaleis. Mannen spelen een wedstrijdje cricket, handbal of voetbal op het gazon, mannen schenken elkaar kopjes groene thee in. Mannen van alle leeftijden, hun schoenen uit en hun broekspijpen uitgerold. In de afgelopen tweeënhalf jaar gingen steeds meer stadstuinen en parken, juist zo geliefd voor gezinsuitjes, steeds weer een beetje verder dicht voor vrouwen. Bij Bagh-e Bala werd het familiegedeelte vorig jaar zelfs helemaal gesloten.
Een bewaker aan de ingang van het complex wil best uitleggen waarom, terwijl hij de auto inkijkt om in te schatten wat het bezoek komt doen. „Natuurlijk vindt iedereen het paleis een fijne plek om te komen. Het is een historisch belangrijke plek. Maar het Zedenministerie constateerde dat er sprake was van omgang die de autoriteiten niet konden goedkeuren.” Ongehuwden kwamen samen naar het park, jonge vrouwen en mannen ontmoetten elkaar graag in deze idyllische, lommerrijke omgeving. „Het Emiraat vindt dat zulk gedrag moet worden voorkomen”, zegt de bewaker. „Dus helaas, vrouwen kunnen nu niet naar binnen.”
Na overleg wordt de verslaggeefster bij hoge uitzondering toegelaten – tegen dubbel tarief. De bewaker laat de auto dicht bij hem parkeren, zodat hij een oogje in het zeil kan houden.
Zulke controleis overal. De Taliban hebben checkpoints laten staan verspreid door de stad, veelal bemand door jongemannen in vagelijk militaire uitrusting die ze over hun traditionele lange shirts en wijde broeken dragen. De gloednieuwe gympen daaronder steken er tegen af. Alle mannen die nu namens de autoriteiten werken, hebben baarden, al lijken stoppelbaarden ook acceptabel.
Glimpjes hoop
Op reclameborden voor sportscholen staan gespierde lijven, maar de gezichten erboven zijn weggepoetst. Muziek is verboden, net als in de jaren negentig. Het is stil in winkels en restaurants. Chauffeurs die langs de controleposten rijden, zetten de stereo zachter. Op de buitenmuur van de nu lege Amerikaanse ambassade is een muurschildering gemaakt: de rode strepen van de Amerikaanse vlag worden omgeduwd door een grote hand, om aan te geven hoe resoluut het Emiraat de buitenlandse bemoeienis heeft beëindigd. Van de ambassadegebouwen zijn er nog maar een paar operationeel, zoals die van China en Iran.
De diplomatieke verhoudingen mogen dan verkrampt zijn, tapijthandelaar Abdul Wahab ziet kleine bewegingen. De huurprijzen schijnen in zijn beroemde winkelstraat weer wat te stijgen, een teken van groeiende economische activiteit. Afghanen die op het punt staan het land te verlaten, doen Chicken Street ook veelvuldig aan: zij willen graag een aandenken mee op hun lange reis.
Sinds de zomer ziet Abdul Wahab ook weer meer buitenlanders lopen. Werknemers van ngo’s die weer voorzichtig hun compound durven te verlaten, en zelfs enkele toeristen. „Die mensen reizen nu misschien heel avontuurlijk, maar ik hoop natuurlijk dat zij hun vrienden aansporen om óók te komen. Afghanen die lang in het buitenland woonden, durven nu terug te komen voor familiebezoek. Dat zijn goede klanten van mij.”
Ook de internationale orders zitten in de lift. Het verwerken van zulke bestellingen is lastig – in Afghanistan gaat alles met contant geld, pinnen of online betalen werkt niet. Maar dankzij een vernuftig systeem van tussenhandel via Dubai blijkt er toch van alles mogelijk. En zo zijn er volop kleine aanpassingen om onder de huidige strengheid uit te komen, vertelt Wahab, die zich gelukkig prijst dat zijn familiebedrijf nog overeind staat. „Dat ik mijn zaken kan voortzetten betekent niet dat alles pais en vree is. We hebben hoop en tegelijkertijd zorgen.”
Hij houdt zich vast aan een wijsheid van zijn vader, die de tapijtwinkel ooit begon: patronen kunnen met een paar steken altijd worden veranderd.
Leeslijst