Het kabinet gaat in hoger beroep tegen de stikstofuitspraak in de rechtszaak die Greenpeace heeft aangespannen tegen de staat. Dat schrijft Landbouwminister Femke Wiersma (BBB) vrijdag in een Kamerbief. In een X-bericht licht ze toe dat „er een grens [is] aan wat de samenleving op korte termijn kan dragen”. Er zijn „voornamelijk zorgen over de uitvoerbaarheid van het vonnis”.
De rechter oordeelde in januari dat de overheid zich aan haar eigen stikstofdoelen moet houden. Daarmee stelde ze Greenpeace in het gelijk, de uitspraak betekende een grote klap voor het kabinet. De staat moet fors ingrijpen om stikstof te reduceren, met aanzienlijke gevolgen voor de veehouderij, bouw en industrie.
Als het niet lukt om binnen vijf jaar overbelasting te voorkomen in de helft van de stikstofgevoelige natuur, moet de staat een eenmalige dwangsom van 10 miljoen euro betalen. In 2030 mag minimaal de helft van deze natuurgebieden niet meer worden overbelast.
Wiersma onderstreept in de Kamerbrief dat het hoger beroep „geen opschortende werking” heeft. Daarom gaat ze door „met het beleid gericht op vermindering van de stikstofbelasting van de Natura 2000-gebieden”. Over aanvullende maatregelen wordt de Tweede Kamer „nader geïnformeerd”. In de loop van 2026 doet de rechter uitspraak in het hoger beroep.
‘Volslagen flauwekul’
Andy Palmen, directeur van Greenpeace Nederland, zegt het „niet onverwacht, maar wel enorm triest” te vinden dat Wiersma in hoger beroep gaat. „Dat ze beweert dat het vonnis niet uitvoerbaar zou zijn is volslagen flauwekul”, zegt Palmen. „De politieke wil ontbreekt bij de minister en daarmee gijzelt ze de Nederlandse samenleving.” Palmen zegt „zeer sterk” te overwegen „er bij de rechter op aan te dringen dat juist méér natuur wordt beschermd dan al volgt uit het huidige vonnis”.
Om verdere schade aan de natuur te voorkomen, spande Greenpeace vorig jaar al een vergelijkbaar kort geding aan. Hoewel de voorzieningenrechter begrip toonde voor de zorgen van de milieuorganisatie, werd de claim afgewezen. De rechter kon niet goed vaststellen rond welke natuurgebieden de staat dan onmiddellijk tot actie zou moeten overgaan.
Lees ook
De BBB-partijleider en BBB-minister verkondigen een heel ander geluid over stikstof
In de Soedanese regio Darfur zijn afgelopen weekend vele tientallen tot honderden burgers vermoord tijdens een golf van geweld door de paramilitaire groepering Rapid Support Forces (RSF). Persbureau AP schrijft zaterdagavond over meer dan honderd doden, een dag later bericht The Guardian op basis van ingewijden al over tweehonderd vermoorde burgers. RSF viel onder meer vluchtelingenkampen binnen en pleegde moordpartijen in de hoofdstad van de regio Al-Fashir.
Het geweld is een van de hevigste die de Darfur-regio heeft meegemaakt sinds het begin van de burgeroorlog in Soedan tussen het regeringsleger en de paramilitaire troepen, ongeveer twee jaar geleden. De aanvallen op de vluchtelingenkampen zouden zondag nog steeds gaande zijn, schrijft The Guardian. Mogelijk loopt het dodental nog verder op.
De aanvallen van RSF richten zich op de vluchtelingenkampen Zamzam en Abu Shorouk en de nabijgelegen hoofdstad, dat is de laatste stad in de regio Darfur die nog in handen is van het regeringsleger. Beide strijdende partijen plegen gewelddadigheden om zoveel mogelijk terrein te winnen, al lijken de slachtoffers ten oosten van Al-Fashir doelwit te zijn vanwege hun Masalit-etniciteit. Mensenrechtenorganisatie Human Rigths Watch heeft het geweld in Darfur al eerder een etnische zuivering genoemd.
Opnieuw ontheemd
De twee aangevallen vluchtelingenkampen bieden bescherming aan maar liefst 700.000 burgers die ontheemd zijn geraakt door eerder geweld en hongersnood in Soedan. Door de aanvallen van dit weekend zijn zeker 2.000 mensen opnieuw ontheemd geraakt, schrijft persbureau AP. Onder de burgerdoden zijn ook een aantal hulpverleners van mensenrechtenorganisatie Relief International.
Het al twee jaar durende conflict heeft Soedan verdeeld: het regeringsleger heeft de macht in het noorden en oosten, en de RSF domineert het grootste deel van Darfur en delen van het zuiden. De oorlog heeft al tienduizenden mensenlevens geëist, meer dan 12 miljoen mensen ontheemd gemaakt, en heeft geleid tot wat de Verenigde Naties „de grootste humanitaire crisis ooit” heeft genoemd.
„Ze zeiden: we gaan je onthouden, meisje”, vertelt verpleegkundige Reni. Ze werkt ruim vier jaar in het Arnhemse ziekenhuis Rijnstate en kreeg enkele maanden geleden te maken met de dreigende familie van een patiënt. Het incident kwam niet uit de lucht vallen. Al dagenlang waren de bezoekers aangesproken op het overtreden van de regels: ze kwamen met te veel tegelijk en buiten de bezoektijden. Reni („liever geen achternaam”): „Toen ik na de zoveelste overtreding de beveiligers erbij haalde, gingen sommige familieleden duwen, slaan en krabben.”
In 2024 kreeg Rijnstate 430 interne meldingen van agressief gedrag door patiënten of bezoekers. Dat waren er honderd meer dan een jaar eerder. Naast Reni’s ervaring hoorde het ziekenhuis over incidenten met spugen, schelden en gooien van stoelen. Ook werd een deur op de spoedeisende hulp (SEH) vernield. „In 1995 hadden we hier vier beveiligers rondlopen. Inmiddels zijn dat er 34”, vertelt bestuursvoorzitter Geraline Leusink in haar kantoor.
Wat zich in Rijnstate afspeelt, sluit aan bij wat ook andere grote ziekenhuizen melden: zorgverleners krijgen steeds meer te maken met hevige vormen van verbale of fysieke agressie van patiënten of hun naasten. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) stuurt per mail een overzicht van meldingen die de beveiliging ernstig genoeg achtte om te registreren. In 2021 waren dat er 378, in 2022 442, 2023 kende 682 meldingen, en in 2024 kwamen er 630 meldingen binnen (door een systeemaanpassing zijn sommige meldingen verloren gegaan).
Via de telefoon zegt het LUMC dat het aantal meldingen niet alleen is toegenomen, maar dat de agressie ook andere vormen aanneemt. Zo ontvangen medewerkers via Facebook of Instagram intimiderende berichten van patiënten die hun zin niet kregen of vinden dat ze te lang moesten wachten.
Aard van de agressie
Landelijke cijfers over de toename ontbreken. Koepelorganisatie Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zegt geen volledig beeld te hebben van de agressieproblematiek: interne meldingen en aangiften worden aan de koepel niet doorgegeven. Het Arnhemse Rijnstate valt op omdat het als een van de weinige instellingen besloot om de toename van incidenten en de impact ervan wel onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld in regiokrant De Gelderlander.
De zorg kampt al met personeelstekorten. Dit soort verhalen helpt de werving niet
Volgens Mike Wijngaarden, die in ziekenhuizen door het hele land – ook in Rijnstate – trainingen geeft in het omgaan met agressie, komt die terughoudendheid vaak voort uit angst om potentiële medewerkers af te schrikken. „De zorg kampt al met personeelstekorten. Dit soort verhalen helpt de werving niet.” Hij stelt dat het probleem in sommige ziekenhuizen nog veel groter is dan in Rijnstate. „Ik ken universitaire ziekenhuizen waar het aantal meldingen tot bijna tweeduizend per jaar oploopt.”
Om te begrijpen hoe de incidenten ontstaan, kijkt Rijnstate eerst naar de aard van de agressie. Luc Beije, manager bedrijfsveiligheid van het ziekenhuis, legt uit dat er grofweg drie vormen zijn die hij regelmatig terugziet. De eerste komt voort uit een ziektebeeld, zoals dementie of psychische ontregeling. De tweede ontstaat uit angst of onbegrip. En de derde, meest problematische vorm, is de doelgerichte agressie. Gedrag bedoeld om te intimideren, te dreigen of iets af te dwingen. Zoals een patiënt die vindt dat hij recht heeft op voorrang, of familieleden die eisen dat het personeel harder loopt.
Bedden in de hal van de spoedeisende hulp in ziekenhuis Rijnstate in Arnhem.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Zorgverleners leren om de eerste twee categorieën te herkennen en ermee om te gaan. Wie signalen op tijd herkent en juist reageert, kan escalatie vaak voorkomen. Kortaf of chagrijnig gedrag kan bijvoorbeeld een uiting van paniek zijn. „Veel zorgverleners nemen dan afstand, maar juist dan moet je toenadering zoeken”, zegt Rijnstates hoofd psychiatrie Willemijn Scheepens. Op haar afdeling ziet ze regelmatig patiënten die zich vijandig opstellen, omdat ze zich ongehoord of onbegrepen voelen.
„Je kweekt wel een olifantshuid”, zegt SEH-arts Maik Berendsen. Met enige regelmaat krijgt hij geschreeuw of scheldpartijen over zich heen van patiënten of familieleden die in paniek zijn door wat zij als een ernstige verwonding ervaren. Hij heeft dan al vastgesteld dat er geen direct gevaar is en behandelt eerst een urgentere patiënt. „Door rustig uit te leggen dat we alles monitoren, ook als we niet in de kamer zijn, kalmeert de boel meestal weer.”
Het werkelijke probleem zit volgens Beije en Wijngaarden in de doelgerichte agressie. Bij berekende dreiging schieten de aangeleerde technieken om te de-escaleren vaak tekort.
Een verpleegkundige heeft haar achternaam afgeplakt op haar persoonlijke pasje.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Emotionele schade
Zorgverleners krijgen het advies om bij de eerste signalen van dit gedrag de beveiliging in te schakelen. Op veel afdelingen hangen tegenwoordig noodknoppen. En het personeel mag de achternaam op het naamplaatje weglaten. Het zijn maatregelen die de schade inperken en het gevoel van veiligheid vergroten, maar ze pakken de bron van doelgerichte agressie niet aan, benadrukt Wijngaarden. „Beveiligers kunnen soms agressie voorkomen door simpelweg hun gezicht te laten zien. Maar de woede blijft lastig in de kiem te smoren.”
Een eenduidige oorzaak van de toegenomen agressie is er niet. Betrokkenen noemen een scala aan verklaringen: een verharde samenleving, het afnemende vertrouwen in artsen door online zelfdiagnoses en de nasleep van corona. Ook zijn mensen lange wachttijden ontwend. „Bol.com is sneller dan de spoedeisende hulp”, kreeg SEH-arts Berendsen eens te horen.
Pas toen de patiënt het ziekenhuis verliet, voelde ik me weer veilig op de afdeling
Wanneer dreigingen niet tijdig worden ingedamd, blijven zorgverleners vaak achter met emotionele schade. „De dag na het incident had ik weer dienst,” vertelt verpleegkundige Reni. „Ik durfde niet meer voor de patiënt te zorgen, want ik kon zijn familie weer tegenkomen. Ik dacht: moet ik mijn haar anders doen zodat ze me niet herkennen?” Uiteindelijk droeg ze de zorg over aan collega’s. „Dat ging tegen mijn principes in. Ik heb een verpleegkundige eed afgelegd. Ik wil zorgen voor álle patiënten.”
Wachtkamer in het Arnhemse Rijnstate ziekenhuis.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Reni raakt de kern van het probleem: iedereen heeft recht op zorg, maar als medewerkers worden geïntimideerd of fysiek worden gehinderd, kunnen zij die zorg niet altijd leveren. Zorgverleners moeten soms wekenlang dezelfde patiënt blijven verzorgen en diens familie herhaaldelijk onder ogen komen.
Reni: „Pas toen de patiënt het ziekenhuis verliet, voelde ik me weer veilig op de afdeling.” Niet iedereen weet zich hierin staande te houden, ziet ze. Collega’s zitten maanden overspannen thuis of treden minder kordaat op na een incident. „Je wordt huiverig om nog op je strepen te gaan staan.”
Het zou enorm helpen als ziekenhuizen elkaar mochten waarschuwen
Waarschuwingen
„De meldingen die binnenkomen zijn slechts het topje van de ijsberg”, zegt Wijngaarden. Voor meer inzicht hield zorgverlenersorganisatie NU’91 begin dit jaar een landelijke peiling onder ruim twaalfhonderd zorgprofessionals. Op verzoek van NRC filterde de organisatie daaruit het ziekenhuispersoneel dat had gereageerd op de vragenlijst – dat waren 266 respondenten. Daaruit blijkt dat 43 procent aangaf in 2024 te maken te hebben gehad met agressie, zowel verbaal als fysiek. Van hen gaf bijna de helft aan dat de agressie volgde uit onenigheid over het behandelplan en een derde dat het ging om een (vermeende) te lange wachttijd.
Doelgerichte agressie is lastig te voorkomen. Maar straffende maatregelen kunnen wel voorkomen dat iemand in de toekomst opnieuw over de schreef gaat. Sinds 2001 mogen ziekenhuizen zelfstandig maatregelen nemen tegen agressieve bezoekers, zonder tussenkomst van de politie. Met een rode kaart kunnen ze iemand tijdelijk de toegang ontzeggen, zolang diegene geen spoedzorg nodig heeft. In Rijnstate geldt zo’n ontzegging voor een jaar.
Toen Beije in 2017 begon bij het ziekenhuis, gingen er zes rode kaarten uit. Afgelopen jaar waren dat er 24. Beije: „Voordat de schorsing afloopt, neem ik contact met ze op. Meestal hoor ik dan dat ze zoiets niet nog eens zullen doen. En dat klopt ook: ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand na een ontzegging opnieuw over de schreef ging.”
Deze begrenzing werkt binnen de muren van de eigen instelling, maar het betekent soms wel dat het wangedrag zich verplaatst naar elders. Vanwege privacywetgeving mogen ziekenhuizen elkaar niet informeren over incidenten. „De plek waar iemand binnenkomt nadat-ie bij ons is weggestuurd, heeft geen idee met wie ze te maken krijgen”, zegt Beije. Het is een van de redenen dat Rijnstate ervoor kiest om in de media naar voren te komen over agressie, zegt hij. „We willen dat dit probleem op de politieke agenda komt. Het zou enorm helpen als ziekenhuizen elkaar mochten waarschuwen.”
Begin deze maand had de Autismeweek plaats, met als thema ‘Ruimte voor autisme’. Op de werkvloer is die ruimte er niet altijd: volgens het Nederlands Autisme Register zit de helft van de mensen met autisme en een (boven)gemiddeld IQ thuis. Hoe kunnen werkgevers een inclusief wervingsproces creëren?
Haal de diploma-eis uit de vacature
Het zou simpel moeten zijn, zegt Sander Begeer, ontwikkelingspsycholoog en hoogleraar diversiteit van autisme aan de Vrije Universiteit. „Er is een enorm tekort aan werknemers, en mensen met autisme hebben een tekort aan werk. Dat zou elkaar kunnen oplossen, maar ondanks vele strategieën, instrumenten en interventies gaat er een hoop mis.” Volgens Begeer weten veel werkgevers weinig over autisme en hebben ze vooroordelen. „Er zijn nog steeds werkgevers die denken dat mensen met autisme niet kunnen praten of dat het vooral iets van kinderen is.”
Als medeoprichter van het Nederlands Autisme Register volgt Begeer al veertien jaar grote groepen mensen met autisme tijdens hun loopbaan. Een passende baan vinden voor mensen met autisme is lastig, concludeert Begeer. „Van de mensen met autisme en een gemiddeld of bovengemiddeld IQ heeft de helft geen werk”, zegt hij. „Maar ook bij de mensen die wel werken, gaat het niet altijd makkelijk. De uitval is hoog en veel mensen werken onder hun niveau.”
Er zijn nog steeds werkgevers die denken dat mensen met autisme niet kunnen praten
Dat heeft niets te maken met intelligentie, zegt Saskia Meeuwessen. Ze is directeur van ITvitae, een onderwijsinstelling in Amersfoort die jongeren met autisme en een (boven)gemiddeld IQ opleidt tot IT-specialist en helpt bij het vinden van een baan. „Deze mensen hebben talent en kunnen bedrijven veel bieden, maar door een paar drempels komen ze niet aan het werk of vallen ze uit.”
Dat begint al bij de vervolgopleiding, legt Meeuwessen uit. De middelbare school lukt meestal wel, maar een opleiding binnen het hbo of de universiteit is vaak te massaal voor mensen met autisme en biedt hen te weinig structuur. „Een autistisch brein kan goed focussen op één onderwerp, maar op het hbo of de universiteit heb je elke drie kwartier een andere les, op een andere locatie, van een andere docent. Dat geeft veel drukte en ruis.”
En zonder diploma lijken veel banen buiten bereik, zegt Meeuwessen. „Er zijn verschillende onderzoeken geweest die tonen dat een man solliciteert als hij aan drie van de tien eisen in een vacature voldoet, een vrouw bij acht van de tien, maar iemand met autisme solliciteert pas als hij of zij aan alle eisen voldoet.” Die diploma-eis weglaten helpt volgens haar al.
Geen sollicitatie maar proefdraaien
De wervingsprocedure vormt vaak een grote drempel voor mensen met autisme, zegt Begeer. Uit verschillende studies blijkt dat mensen met autisme minder goed zijn in het verkopen van zichzelf. Ze zijn over het algemeen heel eerlijk, vinden het lastig te wegen welke informatie relevant is en komen niet altijd goed uit hun woorden, legt hij uit. „Het liefst wil je de sollicitatieronde overslaan en iemand gewoon een week laten proefdraaien.”
Maar als bedrijven wel willen vasthouden aan een sollicitatieprocedure, zijn er veel eenvoudige aanpassingen die de procedure een stuk aangenamer maken voor kandidaten met autisme, zegt Meeuwessen. „De sleutel zit bij het wegnemen van stressfactoren. Je ziet het talent dan bovenkomen.” Bedrijven kunnen bijvoorbeeld stress wegnemen door een kandidaat voorafgaand aan het gesprek duidelijk uit te leggen wat ze ervan kunnen verwachten en door vast een vragenlijst op te sturen. „Mensen met autisme zijn meestal heel eerlijk, dus werkgevers hoeven niet te vrezen voor aangedikte antwoorden.”
Als je stressfactoren wegneemt, zie je het talent bovenkomen
Ook wat je vraagt maakt uit, zegt Meeuwessen. „‘Waar zie je jezelf over vijf jaar?’ of ‘Waarvoor kan ik je ’s nachts wakker maken?’ zijn heel ingewikkelde vragen voor een autistisch brein. Blijf bij de inhoud, dan kan iemand met autisme zijn talent laten zien.” Hetzelfde geldt voor assessments: de vraagstelling daarbij is meestal niet autismevriendelijk, zegt Meeuwessen. „Je moet dan kiezen uit multi-interpretabele antwoorden, daar gaat iemand met autisme op stuk. Het is voor hen juist belangrijk dat zaken concreet zijn.”
Het helpt ook als degene die de sollicitatie afneemt zichzelf als eerste voorstelt, dan weet de kandidaat met autisme wat van een introductie wordt verwacht, adviseert Meeuwessen. Het kan volgens haar ook goed werken om de sollicitatie zittend naast elkaar af te nemen, of tijdens een wandeling, omdat elkaar in de ogen kijken ook een afleidende prikkel kan zijn voor neurodivergente mensen. „En durf af en toe stiltes te laten vallen”, adviseert Meeuwessen. „Een autistisch brein heeft soms even schakeltijd nodig. We zijn geneigd die stilte meteen op te vullen, terwijl de ander de prikkel nog aan het verwerken is.”
Of je autisme wel of niet moet vermelden tijdens een sollicitatie blijft een dilemma, zegt Begeer. Het wel vertellen kan vooroordelen oproepen, bijvoorbeeld als een werkgever denkt dat iemand door zijn autisme niet geschikt is voor een sociaal beroep. Werkgevers kunnen echter ook boos zijn als iemand het niet vertelt. „Ik zou willen dat je het altijd kunt vertellen, maar de situatie verschilt van persoon tot persoon.”
Dus
Werkgevers die kandidaten met autisme willen bereiken, moeten zelf een stap zetten, want het standaard sollicitatieproces is niet ontworpen voor neurodivergente mensen. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld de diploma-eis uit de vacaturetekst halen en de vragen voor een sollicitatiegesprek vooraf opsturen met een duidelijke instructie over hoe het gesprek zal verlopen. Ook kunnen ze een assessment vervangen door een praktische opdracht. Daar hebben ze zelf baat bij, want een bedrijf kan veel aan autistische werknemers hebben, zeker gezien de huidige krappe arbeidsmarkt.