N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
1. Ontwerp
Terug naar de basis: de tekentafel. Voor een ontwerp naar de fabriek kan, is eerst een patroon nodig. Daarin splitst de ontwerper zijn product op in tientallen kleine lapjes en de bijbehorende onderdelen. We pluizen ze hieronder uit.
Modegiganten zoals H&M en Inditex maken 15-25 collecties per jaar.
De Chinese online modegigant Shein lanceert dagelijks nieuwe kleding.
2. Grondstof
Zowel de binnen- als buitenkant van onze jas bestaat deels uit polyester. Niet verwonderlijk, aangezien dat materiaal katoen heeft ingehaald als populairste grondstof. Van alle gebruikte vezels in kleding is 52 procent polyester, dat gemaakt is van aardolie, en daarmee sterk vervuilend.
Naast nieuwe materialen kijken veel merken nu ook naar gerecyclede grondstoffen. Van alle polyestervezels was in 2020 zo’n 15 procent gerecycled, vooral afkomstig van gebruikte PET-flessen. Bij katoen ligt dat aandeel nog veel lager: onder 1 procent.
Katoen is niet veel schoner: voor de teelt van vezels is veel water nodig en er komt veel CO2 bij vrij, vooral door gebruik van pesticiden en kunstmest.
Bij de productie van polyestervezels komt per kilo iets minder CO2 vrij dan bij de katoenteelt. Bij nylon is dat twee keer zoveel. Wol heeft misschien wel de hoogste impact: bij de productie komt gemiddeld 10 keer zoveel uitstoot vrij als bij katoenteelt.
3. Productie
Voor onze jas in de winkel hing, is hij door tal van machines gegaan. De vezels zijn gesponnen, geweven, geverfd en gewaxt. Vooral spinnen en weven kost veel energie en gebeurt vaak in landen waar elektriciteit op een ‘vuile’ manier wordt opgewekt. De productie veroorzaakt daarom vaak nog veel meer CO2 dan het maken van de vezel.
Overigens verschillen deze getallen sterk per materiaal. Zo kost spinnen en weven meer energie naar mate er meer kracht op de garens staat. Ook de dikte van de draad is van grote invloed: hoe dikker, hoe minder vervuilend het spinnen en weven.
4. Consumptie
De vervuiling van kleding is moeilijk los te zien van de snel groeiende verkoop. Consumenten schaffen vaker een nieuwe jas aan en doen hun oude eerder weg. In vijftien jaar tijd is de verkoop van de mode-industrie verdubbeld. Gemiddeld kopen westerse consumenten tussen de 15 en 20 nieuwe kledingstukken per jaar. Ze bezitten er gemiddeld 100 tot 130.
5. Langer leven
Minder nieuwe jassen kopen betekent ook: lánger met de huidige doen. In sommige gevallen lukt het simpelweg niet om een kledingstuk nog langer te dragen. Als er een gat in zit bijvoorbeeld, of als de eigenaar veel is afgevallen. Gemiddeld doen consumenten na zes jaar een kledingstuk weg. Een kwart van alle kleding in kasten wordt zelfs helemaal niet gedragen.
Zelfs een jas met een gaatje is echter nog niet rijp voor de vuilstort. Een toekomstbestendige kledingindustrie valt of staat bij reparatie en hergebruik. Toch is de realiteit dat kleding de laatste jaren steeds sneller bij het afval eindigt. Neem de onderstaande grafiek, waarin ook het langere gebruik door de handel in tweedehands kleding is meegenomen.
6. Recyclen
Wie van zijn oude jas af wil, kan die tegenwoordig bij zo ongeveer elke kledingwinkel inleveren in een recyclebak. Toch is de realiteit dat de meeste textiel nog niet gerecycled wordt. Het merendeel eindigt bij het restafval en belandt dan in de verbrandingsoven.
Ook van de kleding en stoffen die wel het recyclingbedrijf halen, is een deel van zulke slechte kwaliteit dat het alsnog wordt verbrand. Een ander deel is nog goed genoeg om opnieuw te dragen, en wordt verkocht aan kringloopwinkels of in het buitenland. Alles daar tussenin wordt gerecycled, vaak tot een laagwaardig product, zoals isolatiemateriaal of de vulling van autostoelen.
Toch is het nu nog zelden zo dat van een gebruikte jas ook weer een nieuwe wordt gemaakt. De kans dat een vezel in een kledingstuk nog een tweede keer in een kledingstuk wordt gebruikt is in Nederland op dit moment minimaal: 2 tot 3 procent.
Met medewerking van Erik van Gameren en Koen Smeets.