Rogier Duk zit op de bank in een van de vele kamers van zijn Haagse villa en vertelt over zijn grootvader, die ambachtsman was en zich opwerkte tot uitvoerder bij een grote aannemer. Hij vertelt ook over zijn vader, die rechten studeerde en rijksambtenaar werd, later hoogleraar, en op het moment dat hij antwoord wil geven op de vraag waarom hijzelf ook voor rechten koos, komt zijn dochter Joosje Duk binnen, met de koffie. Ze gaat naast hem zitten en aait hem over zijn knieën. Ze buigt zich half over hem heen, legt haar handen tegen zijn wangen en knijpt er zachtjes in. Ze zal dat op deze regenachtige zondag in december nog een paar keer herhalen. En haar vader? Die laat het zich welgevallen. Maar hij raakt haar niet één keer uit zichzelf aan.
De babyboomer versus de millennial, daar gaat het vanmiddag over. Studie, werk, waarom doe je wat je doet en wie is het meest verwend? Rogier Duk, geboren in 1947, is advocaat in ruste. Hoogleraar is hij ook geweest, een dag per week aan de Erasmus Universiteit, na zijn loopbaan bij De Brauw Blackstone Westbroek, een van de grootste advocatenkantoren op de Zuidas. Joosje Duk, geboren in 1994, is scenarioschrijver en filmregisseur. Ze debuteerde in 2023 met een film op Netflix, Happy Ending. De serie Máxima is (deels) van haar. Ze neemt nu het tweede seizoen op. In 2020 schreef ze een boek over haar vader, Ik zie je bij de uitgang, een dagboek dat ze bijhield toen hij Covid had en vijf weken op de intensive care lag. Zij zat elke dag naast hem.
Waarom rechten?
„Wat ik me herinner”, zegt Rogier, „is dat ik me in april 1964 tijdens de voorlichtingsdagen in Amsterdam ging oriënteren bij filosofie en dacht: die studie geeft me geen enkele bestaanszekerheid. Sociologie, waar ik ook ben geweest, vond ik een beetje gelul en zo werd het rechten.” Ironisch: „De gemakkelijkste studie.”
Joosje, ook ironisch: „En jij was niet zo slim.”
Rogier: „Je hoefde er in elk geval niets bijzonders voor te doen. Medicijnen, dat is een serieuze studie. Of econometrie, wat Ruben heeft gedaan. De zwaarste studie die er bestaat.” Ruben is Joosjes broer. Hij werkt nu voor een trader in financiële producten, in Hongkong. Tegen Joosje, nog steeds ironisch: „Jouw studie stelde toch ook niets voor?”
Joosje: „Dankjewel, pap.”
Vond je je studie wel interessant?
Rogier: „Eerlijk gezegd vroeg je je dat in mijn tijd helemaal niet af. Je deed het en als je ergens in investeert wordt het vanzelf interessant.”
Joosje: „In mijn generatie is dat wel anders. Wij vragen ons bij elke keuze af of dit wel interessant genoeg is, of het boeiend blijft. Ik heb het idee dat wij…”
Rogier: „Aanzienlijk verwender zijn.”
Joosje: „Wij zijn bezig met…”
Rogier: „Het leven vorm te geven naar hoe het jullie het beste past.”
Joosje: „… en vragen ons bij elke keuze af of we er gelukkig van worden.”
Rogier: „Voor mij was dat volstrekt wezensvreemd.”
‘HET IS JE EIGEN KEUZE WAT JE DOET MET JE LEVEN’
Wat hij na zijn studie zou worden, vroeg hij zich ook niet af. De welvaart nam in de jaren zestig snel toe en dat hij een baan zou krijgen was, zegt hij, vanzelfsprekend. Hij studeerde met een Fulbright-beurs een jaar aan Columbia Law School in New York, werd wetenschappelijk medewerker in Amsterdam, schreef mee aan een studieboek over het sociaaleconomisch recht, en stapte in 1972 over naar De Brauw. Hij was 25. „Een studievriend had me aangeraden om daar eens te gaan praten. Ik zou daar op een salaris van 1.000 gulden per maand beginnen, maar omdat ik aan de universiteit al 1.874 gulden verdiende, werd het 1.250.” Een modaal inkomen toen. Hij zegt dat geld voor hem nooit een rol gespeeld. En ja, hij weet dat het gemakkelijk praten is als het geld toch wel komt. Medisch specialisten, zegt hij, verdienden in die tijd vier keer zoveel als een advocaat. „Nu is dat allang andersom.” Tegen Joosje: „Jij wilde naar de toneelschool.”

Joosje: „Of wiskunde studeren.”
Rogier: „Je had heel goeie cijfers voor wiskunde.”
Joosje: „Ergens hoopte iedereen dat ik wiskunde ging doen, omdat ik het kon. Beetje zonde als ik het niet ging doen.”
Rogier: „Maar je wilde naar de toneelschool.” Op haar veertiende had ze meegespeeld in de film Snuf de hond. En op haar achttiende in de film Publieke werken. Rogier: „En toen werd je afgewezen. Of nee, je mocht door voor regie. Dat vond je niks.”
Joosje: „Ik deed auditie in Maastricht en daar zeiden ze dat ik een schrijver was op het toneel.”
Rogier: „Je dacht te veel na.”
Joosje: „Ik was bezig met het grotere verhaal, zeiden ze. Niet met het neerzetten van een karakter. Ik had regie toen helemaal niet op mijn radar en ik weet nog dat ik dacht: wat een onzin.”
Rogier: „En toen ben je voor een jaar naar New York gegaan om uit te vinden wat je dan wilde studeren.”
Joosje: „Eerst heb ik een wiskundevak gevolgd. Daarna een vak dat sociology and law heette. Of law and society. Ik moest alleen maar lezen. Het was zo droog dat ik dacht…”
Rogier lacht.
Joosje: „… hier ben ik niet geschikt voor. Terwijl ik het kind ben van…”
Rogier: „Twee juristen. Twee bèta-juristen.” Joosjes moeder werkte vroeger ook bij De Brauw. Ze is nu raadsheer-plaatsvervanger bij het hof in Den Haag.
Joosje: „Maar mama en jij” – haar ouders zijn gescheiden toen haar broer en zij groot waren – „hebben me nooit een richting op geduwd. Ik moest het helemaal zelf weten.”
Rogier: „Ik ben ook nooit een richting op geduwd. Het is je eigen keuze wat je doet met je leven.”
Joosje: „Je wilde wel dat ik je een brief schreef om te onderbouwen waarom ik na dat jaar in New York wilde blijven om een bachelor scenarioschrijven en filmregie te doen.”
Rogier: „De kosten daarvan waren vrij aanzienlijk, dus ik wilde weten of dat niet louter eh…”
Louter wat?
Rogier: „Ik wilde weten hoe doordacht dat plan was. Die brief was overtuigend.”
Joosje zegt dat ze hem en haar moeder dankbaar is dat ze haar die kans hebben gegeven. „Ik denk dat jullie mij eh, hoe ga ik dit zeggen, nog vrijer hebben gelaten dan jullie ouders jullie… Ik bedoel: jullie hebben nooit iets tegen me gezegd over bestaanszekerheid of zo. Dat is vaak wel het eerste waarover mensen beginnen als je de creatieve kant uit gaat, ook in mijn generatie: hoe denk je…”

Rogier: „… een inkomen te genereren?”
Joosje: „Een vriend van mama vroeg aan me hoe het met mijn cashflow zat. Ik had toen net een korte film en een webserie gemaakt. Mama en ik maken er nog weleens grappen over. Hoe is het met je cashflow? Legitieme vraag, maar weet je wat het is? In mijn generatie zie ik dat het zelfs voor mensen die geneeskunde doen moeilijk is om het werk te krijgen dat ze willen. Bij mij leidt die onzekerheid tot een soort van enorme bewijsdrang.” Ze legt haar hoofd tegen haar vaders schouder. „Heb jij er vertrouwen in dat het me blijft lukken?”
Rogier: „Als het je niet lukt, ga je wel wat anders doen.”
Koude Oorlog, Cubacrisis. Kernwapens. „Op vrijdag 26 oktober 1962”, zegt Rogier Duk, „waren de boten van de Sovjets met hun kernkoppen al zo dicht bij Cuba dat we ’s middags op school afscheid van elkaar namen met de gedachte dat we op maandag misschien niet meer zouden leven.” Kom er bij hem niet mee aan dat de wereld in zijn tijd rustiger was.
„Ik had”, zegt Joosje Duk, „een totale paniekaanval toen Poetin Oekraïne aanviel en mijn Amerikaanse vrienden – ik was in New York – begonnen toen ook over Cuba, hoe bang hun ouders en grootouders waren geweest voor een atoomoorlog. Maar de dreiging is altijd groter dan wat er in werkelijkheid gebeurt.”
Rogier: „Tot het niet zo is. In 1939 lag het wel een beetje anders.”
Joosje: „Dat is zo.” Haar moeder is Joods, dus is zij ook Joods.
Klimaatcrisis, Gaza, Trump, en nog steeds: kernwapens. Misschien is het waar, zegt Joosje, dat haar generatie verwender is dan die van haar vader. Maar de wereld is net zo min rustig als toen en alle rampen zijn nu altijd realtime bekend. Wat een stress dát geeft.
‘IK HERINNER ME ZO GOED HOE EENVOUDIG WE VROEGER LEEFDEN, EN HOE SNEL ALLES VERANDERD IS’
Waarom vind je de generatie van je dochter verwend?
Rogier, nadat hij lang heeft nagedacht: „Joosje wil trouwen. Op zichzelf is dat niet verwend, maar voor haar is het vanzelfsprekend om dat ergens in Zuid-Frankrijk te doen.”
„Neeeeee”, zegt Joosje. „Dat vind ik niet vanzelfsprekend. Het lijkt Sebas en mij gewoon het allerleukst.” Ze is sinds 2012 met Sebastiaan Chabot, schrijver.
Rogier: „Dat is toch typisch verwend? Mijn ouders zijn ongeveer op een bakfiets getrouwd. Dat was in 1945.”
Joosje: „Weet je nog die keer dat we ruzie kregen bij de groenteboer in de Bankastraat?” Op zaterdag doet ze altijd boodschappen met haar vader, die sinds Covid niet meer zo goed ter been is. „Ik zei tegen de groenteboer dat ik voor Máxima naar Buenos Aires mocht vliegen voor audities en jij vond dat ik niet zo moest opscheppen over die luxe, omdat zoiets voor hem… Wat zei je toen?”
Rogier: „Niet vanzelfsprekend is.”
Joosje: „Voor mij ook niet! Daarom wilde ik het met hem delen. Omdat ik het zo bijzonder vond.”
Rogier: „Ik vond het ongepast.”
Je denkt dan niet: ik heb haar opgevoed?
Joosje: „Dat zeg ik ook weleens. Jouw generatie heeft mijn generatie voortgebracht.”
Rogier neemt nog een speculaasje en zegt: „Ik heb altijd hard gewerkt.”
Joosje zegt nu niet dat zij óók hard werkt. Maar zo kijkt ze wel.
Rogier: „Ik was tien toen we voor het eerst met vakantie naar het buitenland gingen: een halve dag naar Zelzate, in België, tegenover Sas van Gent. Een paar jaar later gingen we naar Langweer voor een zeilvakantie. Daarna naar de Dordogne.”
Joosje: „Is een vakantie in de Dordogne niet verwend en een reis naar Zuid-Amerika voor werk wel? Waar ligt de grens?”
Rogier: „Goeie vraag, zeggen we dan, als we het antwoord niet weten. Het is meer dat ik me zo goed herinner hoe eenvoudig we vroeger leefden en hoe snel alles veranderd is. En dat ik me afvraag hoelang dat zo nog kan doorgaan.”
„Jij vindt het lastig”, zegt Joosje, „dat mijn generatie het zo belangrijk is gaan vinden om gelukkig te zijn.”
„Ja”, zegt Rogier. „En ook dat jullie er recht op menen te hebben om gelukkig te zijn.”
Joosje pakt de koffiekoppen en onderweg naar de keuken zegt ze dat hij toch niet zou willen dat zij ongelukkig was. „Nee”, zegt hij, „dat zou ik niet willen.” Ze gaat zo op pad voor Máxima, maar eerst ruimt ze nog even de rommel in zijn huis op. Als zij in het buitenland is, zegt ze, dan doet haar moeder dat.
