N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
John Leddy (1930-2022)Acteur John Leddy was vooral bekend als Koos Dobbelsteen in de hitserie Zeg ’ns Aaa…, maar hij wilde niet altijd aan dat personage vast blijven zitten. Hij speelde honderden rollen in zijn carrière, mits ze maar ‘kwaliteit’ hadden.
John Leddy als Koos Dobbelsteen in Zeg ‘s Aaa… in 1986.
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
John Leddy heeft in zijn lange acteercarrière honderden rollen en rolletjes gespeeld, vooral op toneel en televisie. Maar zijn grootste bekendheid had hij te danken aan zijn wekelijkse optreden als Koos Dobbelsteen in de tv-serie Zeg ’ns Aaa…, de amicale echtgenoot van Mien, de werkster in het doktersgezin Van der Ploeg. Twaalf jaar lang speelde hij die rol, die niet eens een hoofdrol was, maar zo geloofwaardig dat hij allengs een van de populairste personages in de serie werd.
Tot op hoge leeftijd bleef Leddy actief als acteur en regisseur, in een groot aantal uiteenlopende tv- en theaterproducties. Hij is zondag overleden, 92 jaar oud.
Zijn beroepsdebuut maakte John Leddy in 1956 bij het toenmalige Rotterdams Toneel, nadat hij eerder dat jaar was afgestudeerd aan de Amsterdamse toneelschool. Twee jaar later stapte hij over naar het Eindhovense gezelschap Ensemble, waar hij voornamelijk kleinere rollen te spelen kreeg. Dat hij daar desondanks tien jaar bleef, had ermee te maken dat Ensemble destijds vaste afspraken met de omroepen had om diverse theatervoorstellingen in de tv-studio na te spelen en (meestal live) uit te zenden. Zo ontdekte Leddy dat de concentratie in zo’n studio hem eigenlijk liever was dan de stemverheffingen in een theaterzaal. „Ik voel me lekker met camera’s”, constateerde hij.
Televizier-Ring
Vanaf de jaren zeventig werkte Leddy als freelance-acteur bij vooruitstrevende toneelgroepjes als Proloog, DAT en Sater, en in een onafzienbare reeks tv-producties. „Ik word altijd gevraagd voor boeren, vissers of bouwvakkers”, zei hij met enige zelfspot in de Leeuwarder Courant. „Dat zal wel met die kop van me te maken hebben.” Zijn eerste grote bekendheid verwierf hij in 1971 met de veelbekeken tv-serie De kleine waarheid, als Jan Engelmoer, de bedrogen echtgenoot van de door Willeke Alberti verrassend oprecht vertolkte Marleen Spaargaren. Hoewel hij zelf uit Den Haag kwam, schiep hij daarin een volstrekt authentieke Amsterdammer – net als Koos Dobbelsteen, later.
Zeg ’ns Aaa… speelde van begin 1981 tot begin 1993, won in 1984 de Televizier-Ring als het favoriete tv-programma van miljoenen kijkers en haalde in totaal 212 afleveringen. Leddy was de steevast in een ruitjesoverhemd gehulde klusjesman die sussende woorden sprak als de gemoederen in huize Van der Ploeg te hoog opliepen. Maar hij wenste niet voor eeuwig met Koos Dobbelsteen vereenzelvigd te worden. Zo maakte hij in 1985 een theatertournee met een solovoorstelling over de vijftiende-eeuwse humanistische geleerde Rudolf Agricola. En in het daaropvolgende seizoen speelde hij in een klucht van John Lanting, een vroegere klasgenoot op de toneelschool. „Ik hou van die contrasten in mijn vak”, liet hij in het AD weten, „zolang het maar, naar mijn oordeel, kwaliteit heeft.”
Leddy weigerde dan ook mee te werken aan de twee theaterversies van Zeg ’ns Aaa… die in 2003 en 2007 kassuccessen waren. En hij ontbrak eveneens in een teleurstellend tv-vervolg in 2009. „Ik ben een man die verschillende dingen wil blijven doen”, zei hij in De Telegraaf. „Dobbelsteen blijft écht een gepasseerd station.”
Wat doe je als je alle inwoners van een land met de neuzen dezelfde kant op wil krijgen? In het Nederland van de 21ste eeuw laat je John Ewbank het Koningslied schrijven en organiseer je in iedere provincie gezamenlijke zangmomenten. Muziek als bindmiddel om miljoenen burgers van grens tot grens te verenigen: dat trucje kende Karel de Grote ook. Hij deed rond het jaar 800 hard zijn best om ervoor te zorgen dat iedereen, van priesters op een Friese terp tot monniken in een Toscaans klooster, dezelfde liturgische gezangen zong: het gregoriaans. Net als het Koningslied viel het gregoriaans niet direct lekker bij degenen die het moesten zingen, maar zoals het Koningslied ondanks (of dankzij) alle heisa toch een nummer één-hit werd, schopte ook het gregoriaans het tot het muzikale fundament van de Rooms-Katholieke Kerk.
Hoe klinkt het?
Je zingt een Latijnse tekst op een golvende melodie, die slechts kleine stapjes omhoog en omlaag maakt. Er is geen nadrukkelijke maatsoort en er zijn geen instrumenten bij. Het kan alleen, in een groep en met een soort call-and-response-patroon. In sommige gezangen klinkt er één of een paar noten per lettergreep, bij andere – vooral de vreugdevolle – rijg je een boel noten op één lettergreep aaneen: al-le-lu-i-a-ha-ha(x20)-ha. Zing het onder een middeleeuws gewelf en de galm laat ruimte en tijd vervagen.
Waar komt het vandaan?
Rome, soort van. In de eerste eeuwen na Christus ontstond er in het steeds verder uitdijende christelijke gebied een traditie van eenstemmige gezangen. Gallisch, Mozarabisch, Keltisch, Beneventaans… overal was er een eigen muzikaal ‘dialect’. Het tij keerde toen Karel de Grote bepaalde dat de kerkdienst voortaan volgens de Romeinse liturgie moest verlopen. Het adopteren van deze gezangen ‘nieuwe stijl’ ging niet zonder slag of stoot. De ensembles Sequentia en Dialogos maakten daar eens een album over met de toepasselijke titel Chant Wars. Maar na een paar eeuwen was heel het Frankische rijk onderworpen aan het gregoriaans. Heel het rijk? Nee, één plek bleef dapper weerstand bieden tegen de ‘Romeinse’ overheersing: Milaan. Daar hielden ze het gregoriaans succesvol buiten de deur ten gunste van hun eigen ambrosiaans, dat nóg golvender klinkt.
De term ‘gregoriaans’ komt van paus Gregorius I (ca. 540-604), die de gezangen zou hebben opgeschreven, nadat ze hem waren ingefluisterd door de Heilige Geest in de vorm van een duif. Maar het gregoriaans dat Karel de Grote liet verspreiden klonk niet zoals ze in het Rome van Gregorius zongen, maar was een Frankische remix. Pure mythe dus dat Gregorius-verhaal, maar wel goed voor de marketing.
Waar kun je het nu nog horen?
Onlangs hoorde de hele wereld gregoriaanse gezangen, op de uitvaart van paus Franciscus. In Nederland zijn er gregoriaanse koren actief en ensemble Wishful Singing ontwikkelde samen met Herman Finkers een cursus gregoriaans zingen. In Den Bosch is ieder jaar in juni het Nederlands Gregoriaans Festival (13-15/6, zie gregoriaansfestival.nl). Verder hoor je gregoriaans terug in heel veel andere muziek. Componisten gebruiken de gezangen tot op de dag van vandaag als muzikale en symbolische basis voor hun muziek. Neem het ‘Dies irae’, het requiemgezang over de Dag des Oordeels: deze onmiskenbare melodie duikt op in talloze composities en soundtracks. En dan was er nog de New Age-hype in de jaren negentig. Daar hebben we Enigma’s hit Sadeness aan overgehouden, met die zwoele mix van monnikengezang en elektronica. Een paar jaar later veroverden de monniken uit het Spaanse Santo Domingo de Silos de hitlijsten: vier miljoen albums gingen over de toonbank. Jammer dat Gregorius zijn royalties niet kan innen.
Op een plankje onderin een glazen vitrine liggen de gelaatsuitdrukkingen van Paulus de boskabouter. Het gekleide hoofdje linksboven is rood aangelopen, boos, daaronder ligt een verbaasde kop, met een mond als een ‘o’. Veilinghuiseigenaar Vincent Zwiggelaar (50) heeft ze te koop staan, net als andere poppen en toebehoren van de serie Paulus de boskabouter, die van 1967 tot 1968 op de Nederlandse televisie te zien was. Ze komen uit de collectie van het Poppenspe(e)lmuseum, dat na het overlijden van eigenaar Otto van der Mieden (1945-2024) ophield te bestaan.
Ook te koop: de slaapkamer van Paulus de boskabouter, het huis van Eucalypta, Professor Punt in een hangend vliegmobiel. En: kleine landschappen, studiosets kleiner dan een vierkante meter, zoals een grasweiland met daarin een bankje, bruggetje, en de figuren Gregorius Das, Salomo, Oehoeboeroe, Eucalypta en Paulus de boskabouter. Het doet denken aan de landschappen die om modeltreintjes heen worden geknutseld.
Je kon er moeilijk omheen: de tv-serie was een „megahit”, vertelt Zwiggelaar
Vincent Zwiggelaar van het Amsterdamse veilinghuis Zwiggelaar Auctions heeft het allemaal uitgestald op lage kantoortafels, in de Burcht van Berlage in Amsterdam. Het grootste object is iets op mensenformaat: een pak van Eucalypta, waar Paulus-bedenker en -maker Jean Dulieu (Frans voor zijn echte naam: Jan van Oort, 1921-2006) zélf inkroop op zijn poppentournees door het land, voordat hij de tv-serie ging maken. Ze is wat je je voorstelt bij een ‘enge heks’, het pak bestaat uit een grote zwarte cape, vergezeld van een kraai-achtige vogel. Stug touwig haar, priemende oogbollen (die verstelbaar zijn) met kin en neus uit van Terschelling gejut kurk.
Twee zenders
Millennials moeten nog steeds bijkomen van monster Karbonkel uit Ik Mik Loreland (van 1994 tot 2002 op tv), verplichte kost op scholen. Hebben vijftigers, zestigers dat ook met Eucalypta? Je kon er moeilijk omheen: de tv-serie was een „megahit”, vertelt Zwiggelaar. Veel keus was er overigens niet: „Je had twee zenders, en op één van die twee was dan Paulus de Boskabouter te zien.” Na de eerste tv-reeks kwam overigens een tweede, van 1974 tot 1976.
Professor Punt. Foto Zwiggelaar Auctions
Eén pop is leuk voor op de schouw, of een nachtkastje. Maar wie koopt zo’n complete Paulusstudioset? Wat zou je er mee kunnen doen? Zwiggelaar schetst scenario’s: „Je hebt een flatje in Noordbroek, en in dat flatje haal je je keukentafel weg, want die was zo nodig toch ook niet, het eten kan ook best op je schoot, en dan zet je ‘m daar mooi neer. Of je hebt een villa in Laren, en in die villa was er nog een kamer over en we deden daar toch niets mee.” Waar een wil is, kortom, is ruimte voor Paulus.
Hoeveel de Paulusspullen gaan opleveren: Zwiggelaar weet het niet, het is in dit geval „nattevingerwerk”. Maandag wordt er geveild, de 24 loten worden uiteenlopend geschat op minimaal honderd, tot maximaal 2500 euro.
In het hart van het album Lotus schuilt een pijnlijke ervaring, waardoor zijn schepper transformeerde tot een nieuwe versie van zichzelf. Lotus is al het zesde album van de Britse rapper/zangeres Little Simz. Maar hier is sprake van een grote stap. De Londense Simbiatu Abisola Abiola Ajikawo, alias Little Simz (31), zette een streep door een aantal aspecten van haar leven en klinkt nu des te fitter, energieker, gretiger. Het patina van de instrumentaties dat op eerdere albums soms stoffig klonk, is opgepoetst tot een stralende omlijsting van haar persoonlijke verhalen.
Little Simz is al jarenlang populair, won prijzen en zal voor haar komende tournee optreden in Britse stadions zoals de O2 Arena, en in Amsterdam in de Afas Live (2/10). Ze houdt van samenwerkingen, ze zong onlangs met r&b-zanger Usher, met de Gorillaz en singer-songwriter Joan Armatrading. Ook zong ze vorig jaar mee met een groot team artiesten op Coldplays monsterhit ‘We Pray’, een door stuwende violen en dancebeats omgeven epos over hoop.
Haar eigen nieuwe album beschouwt ze als een break up-plaat. Ze scheidde niet van een liefdespartner, maar van een jeugdvriend die behalve kameraad ook collega was. Deze Dean Josiah Cover, alias Inflo, bekend als brein achter het indrukwekkende Britse project Sault, produceerde een aantal van haar albums en schreef samen met zijn vrouw Cleo Sol mee aan haar liedjes. Op haar beurt zong en rapte Little Simz op de albums van Sault.
Ze spande afgelopen januari een rechtszaak tegen hem aan, Inflo heeft zijn schuld van 1,7 miljoen pond niet terugbetaald. Little Simz was naar haar zeggen een van de financiers van het grootse eenmalige optreden dat Sault eind 2023 in Londen gaf.
De vertrouwensbreuk was zo dramatisch dat Little Simz twijfelde of ze nog een nieuw album wilde maken (‘I was lonely making an album/ attempted it four times’, zingt ze). Tot ze begon te ‘schetsen’ met Miles Clinton James, bekend van zijn werk met de Londense jazzgroep Kokoroko, en op nieuwe mogelijkheden stuitte. Voor nummers als ‘Free’, ‘Thief’ en ‘Peace’ componeerde het tweetal dynamische melodieën, James zorgde voor een organische stijl, en motiveerde haar tot een levendige dictie – alleen of samen met collega’s als de ruwborstelige Obongjayar of een elegante Sampha.
De begeleiding heeft nauwelijks nog hiphop-elementen. Hier zijn ritmes geen computerbeats maar live drums, er zijn sprankelende trompetten, strijkers en opgloeiende gitaaraccenten waar een rusteloos baspatroon onderdoor golft. Zo leidde James haar richting een andere sound. Het is de sound van de ‘new jazz explosion’ die de afgelopen tien jaar in Londen tot bloei kwam rond artiesten als Yussef Dayes (drummer, hier te horen), Kokoroko en Ezra Collective.
Haar boodschap is meestal zachtmoedig en betrokken. Simz benoemt de noodzaak van optimisme in een dreigende wereld, en vindt ‘peace of mind’ de oplossing. Daarbij vergeleken zijn de liedjes over Inflo nogal bot. In ‘Hollow’ rapt ze: „You want the best for me allegedly/ But all you got is evil eye and jealousy”. De tekst van ‘Lion’ – over haar ‘superpower’ – is geslaagder: superieur zonder schimpen.
Hester Carvalho
Purcell-album dat het woord ‘samen’ betekenis geeft
‘Strike the viol, touch the lute, wake the harp, inspire the flute.” Die woorden zingen de hele week al in mijn hoofd. Het lied toont de Britse componist Henry Purcell op zijn best. En het wordt aanstekelijk en onweerstaanbaar vertolkt door de countertenor Paul-Antoine Bénos-Djian en het ensemble Le Consort op hun nieuwe album Begin the Song!.
Brexiteers met hart voor kunst moeten groen en geel van jaloezie toezien dat hun muzikale erfgoed in zulke goede handen is bij een stel jonge French Frogs. Zeven Engelse componisten in het grensgebied van zeventiende en achttiende eeuw bevolken het album. In dat universum is Henry Purcell (1659-1695) de onbetwiste zon; zes anderen zijn planeten die in banen om hem heen cirkelen.
Hoe ver hij zich verheft boven zijn tijdgenoten, beschrijft dichter John Dryden treffend: „So ceas’d the rival crew when Purcell came. They sung no more, or only sung his fame.” Hij legde muzikale mededingers het zwijgen op. Dan wel bezongen ze zijn roem, zoals zijn leermeester John Blow, die deze regels uit Drydens begrafenisode op muziek zette.
Want Purcell stierf al op zijn zesendertigste, volgens een apocrief verhaal door een longontsteking, opgelopen toen zijn woedende vrouw hem na de zoveelste avond stappen buitensloot en hij de koude novembernacht in de straten moest doorbrengen. De oude Dryden overdreef uiteraard, want Purcells tijdgenoten zwegen allerminst, hoezeer ze hem ook bewonderden.
Maar zijn legende torende eeuwenlang boven hen uit en wierp lange schaduwen over hun werk. Bénos-Djian en Le Consort laten horen dat Purcells genie niet op zichzelf stond, dat hij de rijpste vrucht uit een bloeiende boom was.
Neem nou ‘O Ravishing Delight’ van de onbekende John Eccles (1668-1735) over de Trojaanse prins Paris die tussen drie godinnen van de Olympus moet kiezen wie de mooiste is. Hij sterft bijna van verrukking na het zien van alle schoonheid. Maar zoals het in goede muziek vaak gaat: de woorden vertellen een ander verhaal dan de noten. Paris spreekt van een „overmaat aan vreugde”, maar de donkere strijkersklanken treuren. Alsof zij een blik in de toekomst kunnen werpen en zien dat zijn oordeel de opmaat vormt tot de bloedige ondergang van de stad Troje.
Dit lied kan alleszins wedijveren met de Purcell-hit ‘Music for a while’. Dat geldt ook voor ‘Tell her I’m wounded’ van William Croft (1678-1727) en ‘How wretched is our fate’ van de volstrekt vergeten John Barrett (1676-1719). Kleine drama’s van nog geen drie minuten, die elk tot een fascinerend theatraal geheel worden geboetseerd door de soepele stem van Bénos-Djian en Le Consort. Hun spel is een lichtend voorbeeld van hoe je een (muzikaal) gesprek voert, hoe je het woord ‘samen’ in samenleving daadwerkelijk inhoud en betekenis kunt geven.
Joost Galema
Ook uitgekomen
Samba Seu Jorge – Baile à la Baiana
De nieuwste van Seu Jorge kwam al in februari uit, maar werkt op dit halfrond pas goed nu de temperaturen een beetje meewerken. Bovendien staat de Carioca met de diepe stem in juli op North Sea Jazz. Zijn harde jeugd (zijn broer werd vermoord, hij belandde zelf jarenlang op straat) verhindert allerminst de feestvreugde van de zorgeloze samba op zijn achtste plaat, vol funky baslijntjes en Gloria Estefan-waardige koperblazers. (Peter van der Ploeg)
POP Miley Cyrus – Something Beautiful
Het negende album van Miley Cyrus doet vaak aan anderen denken, en klinkt tegelijk alsof het grotendeels door een team goedbetaalde producers in een kantoor is bedacht. Bizar dat ze deze losse verzameling lopendebandpopsongs vooraf verkocht als een ‘The Wall’-achtig conceptalbum. En toch, en toch… die geweldige alt en dat knetterende charisma van Cyrus, die zijn moeilijk te verpesten. (PvdP)
ROCK Skunk Anansie – The Painful Truth
Zangeres Skin had al niet veel haar om te verliezen, en haar streken is ze zeker niet kwijt. De vocale wervelstorm uit de jaren negentig is iets gaan liggen, maar blaast tekstueel nog altijd huisjes omver. Menopauze of leeftijd, zo bezingt ze in het openingsnummer, zijn geen reden om haar niet meer serieus te nemen. Zeker waar. (PvdP)
Klassiek Eva Saladin, Daniel Rosin, Johannes Keller – Veracini: Sonate Accademiche
Het beeld van de Italiaanse componist Francesco Veracini (1690-1768) is dat van een grillig en flamboyant musicus. Over hem circuleren mooie anekdotes. Maar hij bezat als componist ook grote uitdrukkingskracht en diepgang. Dat weerklinkt in het gloedvolle en kleurrijke spel van de Nederlandse violist Eva Saladin. (JG)
Pop Inge Lamboo – This Is How The Future Sounds
De Nederlandse Inge Lamboo heeft veel mogelijkheden, een stoere presentatie en een galmende popstem die soms kan pruilen. Op haar tweede album kiest ze voor degelijke popliedjes met country-elementen. Dat klinkt soms gevoelvol, soms generiek. Pete Townsend (The Who) speelt gitaar in een van de nummers. (HC)