N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Joey Roukens Vlak na zijn imponerende ‘Eerste symfonie’ heeft Joey Roukens wéér een première: in het ‘Bosch Requiem’ toont hij zich van zijn meditatieve kant.
„Met mijn symfonie kwam ik voor het eerst in de buurt van iets als trots, een gevoel dat me eigenlijk vreemd is”, zegt Roukens (1982). „Ik ben best perfectionistisch, meestal hoor ik bij een uitvoering vooral wat er níét klopt. Maar nu dacht ik: ik heb eindelijk een goed stuk geschreven.” Juist daardoor voelt hij druk: „De symfonie kwam ook goed aan in de zaal en bij de recensenten. Maar het requiem is een totaal ander werk, met een soberdere bezetting van koor, strijkers en twee slagwerkers. Zitten mensen daar wel op te wachten? Of treedt er Joey Roukens-moeheid op, door twee van die grote werken vlak na elkaar?”
Bij de samenloop van twee grote premières komt nog iets anders: sinds de zomer kampt Roukens met gezondheidsklachten. Milde tinnitus die hij al een jaar had verergerde opeens tot een ondraaglijke piep in beide oren. Tegelijkertijd kreeg hij last van „een branderige sensatie van het zitvlees”, waardoor hij niet lang kan zitten: „Dat had ik vroeger ook weleens, maar dan pas na drie uur, of bij een Wagner-opera. Afgelopen zomer kreeg ik het ineens al na vijftig minuten zitten, en toen na een halfuur, een kwartier.” Een grote handicap, voor iemand die zittend werkt en veelal componeert aan de piano.
Roukens: „In heel korte tijd veranderde ik van een gezond persoon in een zombie, ik at en sliep slecht, belandde in een negatieve spiraal. Zelfs muziek luisteren ging niet. Het was heel beangstigend, ik raakte in paniek en herkende mezelf niet meer. Achteraf bezien moet het gerelateerd zijn geweest aan stress; augustus was heel heftig, met deadlines en mensen die aan me trokken.”
Klachten weer terug
Na een diep dal gaat het inmiddels gelukkig iets beter. Roukens is blij dat hij de beide uitvoeringen van zijn Eerste symfonie heeft kunnen bijwonen, al zijn de klachten daarna wel weer verhevigd. Dat is ook de reden dat we het interview via Skype doen.
Wie eerder werk van Roukens beluistert, zoals het hoogenergetische Chase (2013) voor het Concertgebouworkest, vermoedt niet onmiddellijk een aspirant-requiemcomponist op het spoor te zijn. Maar schijn bedriegt, want Roukens is een heuse requiem-nerd, die al sinds zijn tienerjaren in de ban is van het genre. Dat van Cristóbal de Morales was het eerste dat hij op cd had; het eerste van Cherubini is een andere favoriet (‘meer uitgebalanceerd dan dat van Mozart’). In de vijfde klas van het gymnasium pochte hij dat hij ooit zelf een requiem zou schrijven – het duurde even, maar zo geschiedde.
In het Requiem laat Roukens zich van zijn ‘meditatieve kant’ zien, een kant die in zijn recentere werk sowieso prominenter aanwezig is, ook in de symfonie. „Je hebt heel goede componisten die één soort expressie hebben, zoals Morton Feldman of Arvo Pärt”, zegt Roukens. „Maar ik ben meer geïnteresseerd in componisten met een grotere expressieve bandbreedte. Zoals Beethoven: hij kan alles uitdrukken, van blijdschap en extase tot woede en de diepste wanhoop. Die ambitie mis ik soms bij hedendaagse componisten. Zelf zoek ik die bandbreedte wel.”
Zo kanaliseert hij in het Requiem zijn grote liefde voor oude religieuze muziek. „Ik heb een christelijke opvoeding gehad, maar ik ben allang niet meer gelovig en deze voorliefde staat daar los van. De schoonheid van Bach, Gesualdo of de Psalmensymfonie van Stravinsky – wat mij betreft zijn beste werk na de vroege balletten – trekt mij ongelooflijk aan. Zulke werken boren een diepere spirituele laag aan, vaak zijn het ook hoogtepunten in de oeuvres van de betreffende componisten, zoals bij Mozart en Verdi. Het is trouwens opvallend dat veel van hen voor hun requiem teruggrijpen op polyfone technieken uit de oude stijl van iemand als Palestrina.”
Ook Roukens gebruikt zulke compositietechnieken uit de Renaissance: „De klank van gezongen Latijn is zó mooi, dat hoort voor mij echt bij het genre. En gezongen Latijn komt het beste uit de verf als je die technieken gebruikt. Tegelijkertijd moet je oppassen dat het geen Renaissance-pastiche wordt. Ik beschouw mijn Requiem eerder als gedroomde renaissancemuziek, het is een hommage aan het genre.”
Seculiere gedichten
Roukens heeft de traditionele requiemtekst flink ‘gefilterd’, om te komen tot een essentie die ook tot niet-christelijke luisteraars spreekt, maar met behoud van de eigenheid. „De Latijnse teksten geven aanleiding tot een gewijd soort expressie. Maar ik zou Joey Roukens niet zijn als ik daar niet iets tegenover zou zetten. In het tweede deel gebruik ik drie seculiere Engelstalige gedichten, die om een meer eigentijdse expressie vragen. De epiloog, op een tekst van Mark Twain, is haast een singer-songwriter-liedje. Ik wil ook dat het popachtig gezongen wordt, zeker niet met een gezwollen klassiek geluid.”