Jessica van Geel schreef een urgent essay over wat je het beste kunt doen om het nieuwe fascisme te bestrijden

Het is begin 2025 en Jessica van Geel ligt ’s nachts weer eens te doomscrollen op haar telefoon. Trump. Oekraïne, Groenland, Gaza, Rusland, Canada, Europa. Klimaat. En haar vrouw? Die slaapt. Die zegt ‘gek’ tegen haar als ze bij het ochtendgloren ontwaakt en citeert wat de Amerikaanse talkshowhost Rachel Maddow zei na de verkiezingen van 6 november 2024. „We were made for this.” Hiervoor hebben we geoefend, mensen! We moeten dingen doen nu!

Ja. Maar wat?

Het valt Jessica van Geel op dat haar vrouw – de cabaretière Claudia de Breij, maar haar naam wordt niet genoemd – steeds vaker dat ene T-shirt draagt met daarop een tekst van de Franse Verlichtingsdenker Voltaire. In het Engels, maar soit. „The most important decision you can make in your life is to be in the good mood.”

Je goede humeur bewaren. Vermijdbare ergernissen uit de weg gaan. Niet meer naar de sportschool als die ene lompe instructeur lesgeeft, lid van „de onbedreigde diersoort van grote witte mannen” die het geen reet kan schelen of andere mensen lijden onder hun gedrag. Dat is vast één besluit. Maar verder? Hoe kom je in verzet nu ook de VS zijn overgenomen door een misogyne rechts-radicaal? En iedereen die niet wit, niet hetero en niet christelijk is wordt aangevallen?

Jessica van Geel is lang door het leven gegaan met een „ik-bijt-jullie-kop-er-af-blik” – want ja, „ik had pukkels, was lesbisch” – en nog steeds neigt ze tot somberen. En haar vrouw? Die maakt van alles een grap. Die heeft in haar werkkamer een poster hangen waarop „anger is the fuel for comedy” staat. „Kom”, zegt ze als ze op een andere ochtend wakker wordt, „laten we gezellig samen de patriarchy fucken”. Het is bijna 8 maart en ze bereidt zich voor op de Feminist March in Amsterdam. Wat zal ze eens op haar protestbord schilderen? Maar Jessica gaat niet mee. Ze houdt niet van mensenmassa’s die allemaal hetzelfde roepen. Daarbij, wat heeft het voor zin? Zij heeft de halve nacht naar Zelensky in de Oval Office liggen kijken. Op 8 maart wil ze naar de tenniswedstrijd van hun oudste zoon. En verder werken aan dit essay.

Urgentie

Het (ook metaforische) contrast tussen haar en haar vrouw is een van de vele draden in het essay Een steen op mijn bureau dat Jessica van Geel de afgelopen maanden geschreven heeft. En wat is het goed geworden! Iedere zin straalt urgentie uit. Nergens is het pompeus. Vaak is het grappig. En als je erop let zie je hoe ingenieus al die draden met elkaar verweven zijn, hoe ze elkaar versterken. Een steen op mijn bureau vibreert voortdurend tussen het persoonlijke en de opkomst van het fascisme toen en nu – Jessica van Geel is historicus – en in niet meer dan 112 pagina’s wordt ongelooflijk veel gezegd.

Verdrietig is het soms ook. O ja, haar ouders reageerden ‘oké’ toen ze vertelde dat ze verliefd was op een meisje. „Als je maar gelukkig bent.” Wel gooide haar vader bij het opruimen van de zolder al haar babyspullen weg, want hij zou toch geen kleinkinderen krijgen.

Ze was uitgenodigd om rond 4 en 5 mei een aantal lezingen te geven over Truus van Lier, de heldin uit de Tweede Wereldoorlog over wie ze een biografie geschreven heeft. Daar begon het mee. Truus van Lier, Joodse vader, 19 jaar in 1940, was woest door wat de bezetter in Nederland aanrichtte en sloot zich aan bij het gewapende verzet. Ze liquideerde de NSB-hoofdcommissaris van politie in Utrecht, dook onder, werd verraden en in oktober 1943 in concentratiekamp Sachsenhausen gefusilleerd. „Zou ik een Truus van Lier zijn geweest?” Dat heeft Jessica van Geel zich vaak afgevraagd. Mensen die haar boek kennen vragen het haar ook. Zou jij? Zouden wij? Maar misschien, schrijft ze, is dat de vraag niet meer. „De vraag is: bén ik een Truus van Lier?”

Who goes nazi. Ze citeert de Amerikaanse journalist Dorothy Thompson, die in 1931 Hitler interviewde en al voor de machtsovername een boek over hem publiceerde. Volgens haar zijn het nooit de „aardige, goede, vrolijke, hoffelijke, zelfverzekerde mensen” die achter fascisten aanlopen. Wel de „gefrustreerde en vernederde intellectueel, de rijke en bange speculant, de verwende zoon, de arbeidstiran, de kerel die succes heeft behaald door de wind van succes te ruiken”. Jessica van Geel citeert ook uit het werk van de Poolse sociologen Samuel en Pearl Oliner, die in hun Altruistic Personality Project vaststelden dat er eigenlijk geen gemeenschappelijke kenmerken te vinden waren bij de mensen die in de oorlog Joden hadden geholpen. Behalve deze: ze waren meestal liefdevol opgevoed en hadden een moreel kompas. Uit zichzelf zouden ze misschien nooit iets ondernomen hebben. Maar op een dag had iemand bij hen aangebeld. Kun je helpen? Al waren ze scared to death, ze hadden het gedaan. Ze wilden hun zelfrespect niet verliezen.

Klein verzet

Zo ging het bij Truus van Lier ook. Haar verzet begon klein. Goudsbloemen (oranje) in de vensterbank zetten. Illegale kranten rondbrengen. Iemand begeleiden naar een onderduikadres. Je hoeft echt niet meteen op je fiets te springen, schrijft Jessica van Geel, om een foute politiemandood te schieten. Met je sleutelbos Tesla’s beschadigen? Wacht ermee. Haar essay is geen oproep om met stenen te gaan gooien. Maar wat als we niets doen? Wat als we iets doen?

De rechts-radicale en extreemrechtse populisten van nu, noteert ze, hebben een paar opvallende overeenkomsten. Hun doelwitten zijn migranten (criminelen!) en lhbtiq’ers (woke-extremisten!). Op Amerikaanse overheidssites is lhbtiq+ al vervangen door lhb. Transgender, intersekse en queer, weg ermee. Hoe lang, vraagt ze zich af, mogen de letters voor lesbiennes, homo’s en biseksuelen nog?

Dus nogmaals: wat te doen?

Net als Tommy Wieringa in zijn eind maart verschenen essay Optimisme zonder hoop gaat ze te rade bij de Duits-Amerikaanse filosoof Hannah Arendt. De wereld gaat niet over De Mens, maar over Mensen. Mensen die zich niet bang laten maken of laten isoleren. Die de macht van de autocraten terugpakken door samen te handelen. Ze gaat te rade bij de Amerikaanse historicus Timothy Snyder, ook een held van Tommy Wieringa. Les 1 uit zijn boek Over tirannie: ‘Gehoorzaam niet bij voorbaat.’ Les 10: ‘Geloof in waarheid.’ Les 12: ‘Maak oogcontact en praat met elkaar.’

Aan het slot van Een steen op mijn bureau staat Jessica van Geel op de Dam om met 10.000 anderen te demonstreren tegen racisme en fascisme. Het is 22 maart en ze heeft haar weerzin tegen mensenmassa’s weggeduwd. „Ik ben hier”, zegt ze tegen zichzelf, „om niet alleen te zijn. Ik ben hier om onderdeel te zijn van iets groters dan mijn werkkamer.” Houd je kompas scherp. Dat is wat ze geleerd heeft van de verhalen van verzetsmensen. Blijf op de hoogte van wat er in de wereld gaande is. Volg het nieuws. Word niet onverschillig. Raak niet afgestompt. Wees voorbereid op de dag dat iemand bij je aanbelt en om hulp vraagt.

Ja, het is een begin.