De Nederlandse overheid heeft de Jehova’s getuigen niet gediscrimineerd door in 2018 en 2019 onderzoek te laten doen naar seksueel misbruik binnen de Jehova’s getuigen — en niet binnen andere religieuze gemeenschappen. Dat heeft de rechtbank in Den Haag woensdag geoordeeld. Voor onderzoek naar de jehova’s bestond destijds een duidelijke aanleiding, bij andere geloofsgemeenschappen ontbrak die, aldus de rechtbank.
Uit het betreffende onderzoek van de Universiteit Utrecht is in 2020 gebleken dat de wijze waarop de Jehova’s getuigen omgaan met seksueel misbruik binnen de eigen kringen, traumatisch is voor slachtoffers. Van de 751 (ex-)leden die de universiteit onderzocht, waren er bijna driehonderd zelf slachtoffer. Het onderzoek volgde op berichtgeving in Trouw, dat in de zomer van 2017 de krant opende met de kop ‘Een paradijs voor pedofielen’.
Slachtoffers van seksueel misbruik krijgen binnen de Jehova’s getuigen nauwelijks hulp, concludeerden onderzoekers. Meldingen van misbruik worden veelal intern afgehandeld door een comité van mannelijke leidinggevenden — dat er pas komt zodra er twee getuigen van het misbruik zijn, of de dader heeft bekend. Is dat niet zo, dan blijft de zaak „in Jehova’s [Gods] handen”. De Jehova’s getuigen hebben tevergeefs geprobeerd publicatie van de „feitelijk onjuiste” onderzoeksuitkomsten te voorkomen.
Ook het handelen van Sander Dekker (VVD), voormalig minister van Rechtsbescherming, lag bij de rechter voor. Hij gaf in 2018 opdracht tot het onderzoek van de Universiteit Utrecht. Volgens de jehova’s heeft Dekker zich stigmatiserend over de geloofsgroep uitgelaten, maar volgens de rechter waren de uitlatingen „binnen de grens van het toelaatbare”. Dekker uitte in de Tweede Kamer zijn teleurstelling over het gebrek aan actie bij de jehova’s om de afhandeling van misbruikmeldingen te verbeteren.
Lees ook
De ‘sociale doodverklaring’ van Henri Dahlem door de Jehova’s getuigen
Leeslijst