Er bestaat briefpapier met de Amandelbloesem (1890) van Vincent van Gogh (1853-1890), een van de schilderijen waarvoor hij zich door de Japanse prentkunst liet inspireren. Niemand zal daarvan opkijken, want waar zijn die bloemetjes tegenwoordig niet op afgedrukt, je kunt er makkelijk lacherig over doen. Maar denk dan eens aan de beroemde Japanse kunstenaar Katsushika Hokusai (1760-1849), bekend van zijn Grote golf. Hokusai leverde al in 1830, tijdens zijn leven, zélf tekeningen aan zijn uitgever die bedoeld waren om op envelopjes te laten drukken.
Speciaal voor één enveloppenserie zou Hokusai honderd afbeeldingen hebben gemaakt van bekende plekken in Edo (nu Tokio). Er zijn er helaas nog maar negen bekend, en daarvan horen er twee, gedrukt in verschillende tinten Pruisisch blauw, tot de prachtige verrassingen in de tentoonstelling Vormen en formaten: de vele gedaantes van de Japanse prent in het Sieboldhuis in Leiden. Hokusai’s enveloppen liggen in een vitrine naast een tandpoederzakje uit 1821/1822 (tandpoeder is een voorloper van tandpasta) waarop een anonieme kunstenaar twee geliefden heeft afgebeeld.
Lees ook
‘De grote golf’ is mogelijk niet van Hokusai, maar van zijn dochter Oi
Houtblokdruk
Bij Japanse houtblokprenten denk je misschien vooral aan kunstwerken, meestal iets kleiner dan ons A3-formaat, met gestileerde afbeeldingen van Japanse vrouwen, kabuki-acteurs, vogels en landschappen erop, om in te lijsten en op te hangen. Maar de Japanse houtblokdruk was een commerciële techniek waarbij tekeningen van kunstenaars op van alles werden afgedrukt: niet alleen op losse prenten en in boeken, maar ook op snackzakjes, waaiers, briefpapier, affiches en speelgoed.
In het Sieboldhuis hangen een paar prachtige negentiende-eeuwse ganzenbord-achtige houtblokgedrukte bordspellen. En speelgoedprenten uit diezelfde tijd die bedoeld waren om in stukjes te knippen en op te zetten als een kijkdoos-zonder-doos; daarmee bouwde je bijvoorbeeld een scène uit een klassiek verhaal na.
Dat is de vormen-kant van de tentoonstelling Vormen en formaten. De formaten-kant van de tentoonstelling gaat over de verschillende afmetingen van ‘losse’ Japanse prenten en de steeds veranderende modes en gewoontes daarin. Dat is een technischer verhaal en het is juist die kant van de tentoonstelling waar het enthousiasme van de makers vanaf spat – met name van de pagina’s van de zeer aan te raden tentoonstellingscatalogus.
In Europa kennen we tegenwoordig vooral de A-papierformaten, zoals het A-viertje. In de commerciële Japanse prentkunst is tussen eind zeventiende en begin twintigste eeuw een veelheid aan formaten in de mode geweest. Toen ik net schreef dat veel Japanse prenten iets kleiner zijn dan A3-formaat (29,7 bij 42 cm), doelde ik op het veelgebruikte oban-formaat van ongeveer 27 bij 39 centimeter (hoewel papier uit een iets zuidelijker regio van Japan 24 bij 37,5 cm mat). Maar papier werd ook vaak kleiner gesneden, of men begon vanuit een ander formaat dan dat van de oban-familie. De maximale prentformaten waren sowieso beperkt door de maximale grootte van de houtblokken waarmee het papier bedrukt moest worden; te brede houtblokken trekken te makkelijk krom.
Bergkershout
In de catalogus geeft Chris Uhlenbeck een grondig overzicht van tweeënhalve eeuw modes en gewoontes in drukformaten. Jim Dwinger beschrijft met evenveel gretigheid wat er bekend is over de productiekant: de bergkershoutproductie, de papierindustrie en hun relatie tot de uitgever (die het initiatief nam voor een boek of prent), de kunstenaar, de bloksnijder en de drukker.
Het papier werd van verpulpte moerbeiboombast gemaakt; op de tentoonstelling is een aantal mooie prenten te zien waarop dat proces is afgebeeld. Maar verder gaat het op deze tentoonstelling eigenlijk niet om wát er precies is afgebeeld. Toch valt er ook op dat punt veel te genieten. Zo hangt er een afdruk van de bekende Plotse wolkbreuk boven de Ohashi-brug en Atake (1857) van Utagawa Hiroshige en dat is toch alsof je ineens een oude vriend tegenkomt.
Liefhebbers van erotische prenten (shunga) komen aan hun trekken met diverse afbeeldingen in het genre ‘gigantische penis in vagina’. En met een van de grappigste prentenseries die ik ooit zag: een twaalfluik uit de collectie van het Rijksmuseum, waarop vrouwelijke sekswerkers als brandweerlieden op een ladder zijn afgebeeld, in acrobatische houdingen en met vrolijk opengesperde kutjes (toegeschreven aan Utagawa Kuniyoshi, jaren dertig van de negentiende eeuw). Elk van die prentjes meet 12,2 bij 9,1 cm, dat wilde u natuurlijk ook graag weten.