Jan streelde in de sauna het geslachtsdeel van iemand anders – per ongeluk, zegt hij: ‘Ik gleed van mijn slipper’

Jan, 76 jaar, zou een man hebben aangerand in de sauna. Hij zou naar de kant van de koude douches zijn gelopen en naast de man zijn gaan staan. Daar zou Jan zijn hand op de onderbuik van de man hebben gelegd en naar beneden hebben gestreeld, over zijn geslacht.

Jan is een keurige meneer met grijze haren en een hemelsblauw windjack. Hij lijkt niet zenuwachtig, zijn stem klinkt zelfverzekerd en gecontroleerd. „Ik wilde mij afdouchen”, zegt hij. „Maar ik gleed van mijn slipper.” De aanraking was „een reflex, om in balans te blijven.”

Jan zegt dat hij „absoluut” niets heeft gedaan. Liegt de man dan, vraagt de rechter.

„Absoluut”, zegt Jan.

Aanraking

De man, een dertiger met een baardje en All Star-sneakers, zit onbeweeglijk achter in de zaal. „Hij vindt het erg vervelend dat op deze manier wordt gereflecteerd op de actie”, zegt zijn advocaat. „Deze weergave heeft impact op cliënt.”

Na de aanraking is de man geschrokken naar het restaurant van de sauna gegaan. Hij trilde. Een saunamedewerker ging verhaal halen bij Jan, die zich aan het afdrogen was. Ze zag dat Jan deed of „zijn neus bloedde”. Volgens haar „oogde hij betrapt. Hij was bezig met zijn tas, zijn ogen schoten alle kanten op.” Een andere saunagast hoorde het gesprek, hij kwam er ook bij staan. Jan herinnert zich die man nog, zegt hij. „Een man met veel tatoeages. Daar heb ik een prettig gesprek mee gehad in een saunacabine, we zaten allebei in een uiterste hoek. We hebben ons geanimeerd.”

Maar volgens de man met tatoeages had Jan hem ook aangeraakt, bij zijn billen. Hij had gedacht dat het per ongeluk was gegaan. Maar nu hij dit gesprek hoorde, begon hij anders te vermoeden.

Later ontdekte de leidinggevende van de sauna dat er nog meer meldingen lagen. „Twee of drie.” Over „volgen en aanrakingen”, allemaal bij mannen. De meldingen gingen over een „oudere heer met grijs haar”. Achteraf, zo ontdekte de leidinggevende, bleek dat Jan op de dagen van die meldingen in de sauna was. Ze heeft Jan, een vaste klant, opgebeld met de mededeling dat hij niet meer welkom is.

Jan is een onbekende verdachte. De reclassering zou een rapport over hem opstellen, maar voor de afspraak meldde Jan zich ziek. Alleen tijdens het politieverhoor heeft hij iets over zichzelf losgelaten. Hij woont met zijn hond. Zijn vrouw overleed enkele jaren geleden, hij heeft kinderen. De rechter vraagt of mensen uit zijn omgeving weten dat hij vandaag in de rechtbank zit.

„Nee”, zegt Jan. „Ik vind het gênant.”

We gaan toch niet tegen elkaar zeggen: ‘Meneer keek schichtig om zich heen, dus hij zal het wel gedaan hebben?’

W. Vahl
advocaat van Jan

De aangifte is uitgebreid, zegt de officier van justitie, „en betrouwbaar”. Ze zegt dat de man er „geen enkel belang” bij heeft om het verhaal te verzinnen en Jan „valselijk te beschuldigen”. Ze noemt het „uitglijdscenario” van Jan niet aannemelijk. Waarom gaf Jan dan in eerdere gesprekken niet toe dat het een fout was, dat hij was uitgegleden? En waarom heeft hij niet gewoon even sorry gezegd? Bovendien is er de verklaring van de saunamedewerker. En „tegen de achtergrond” spelen ook de eerdere meldingen en de verklaring van de onbekende getatoeëerde man mee. De officier eist een taakstraf van tachtig uur en drie jaar voorwaardelijke gevangenisstraf.

De advocaat van Jan, W. Vahl, staat op, laat zich opzijvallen met één hand omhoog – zoals de val volgens hem moet zijn gegaan. Hij is zelf „ook weleens” op zijn „plaat gegaan in de sauna”. De advocaat „gelooft best” dat de aangifte betrouwbaar is. „Het is misschien zijn ervaring dat het op deze manier gebeurd is. Maar dat maakt het nog niet waar. De lat ligt hoger dan een subjectieve beleving.” De advocaat zegt dat er géén steunbewijs is. „We gaan toch niet tegen elkaar zeggen: ‘Meneer keek schichtig om zich heen, dus hij zal het wel gedaan hebben?’” En die andere meldingen? „De doorsnee saunabezoekers zijn oudere mensen met grijs haar.”

Twee weken later veroordeelt de rechter Jan tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van tachtig uur.