Na wat gebaren richting de coulisse roept James Vincent McMorrow het maar in zijn microfoon, midden in een nummer: „Een nieuwe gitaar, snel!” Terwijl zijn roadie gestresst het podium op en af rent, zingt de Ierse singer-songwriter met zijn driekoppige band grijnzend door. Heerlijk vond McMorrow dat het mis ging, bekent hij nadat ze het lied alsnog vlammend tot een einde hebben gebracht. Want hij verveelde zich de laatste jaren kapot op de festivals waar hij speelde, vertelt hij. Voelde zich een cover-act van zijn eigen muziek. Er moest iets gebeuren.
James Vincent McMorrow gaat al even mee. Tijdens de heropleving van folk rond 2010, waar uit elke boshut een man met een baard, gevoelens en een album leek te kruipen, kwam ook McMorrow met een debuutplaat. Net als al die anderen maakt hij een soort fluisterfolk met stadionpotentie. Vol ingebouwde kippenvelmomenten, veel kopstem en vaak met grootse opbouw om zoals vanavond ook de minder oplettende luisteraar in de nok van Carré mee te krijgen. McMorrow onderscheidde zich destijds met goede melodieën die zich meteen in je geheugen nestelen. Door met een sterproducer te werken die bijvoorbeeld Adele tot grote hoogte bracht of een uitstapje met een bekende beatmaker, wist hij zichzelf fris te houden.
Toch moest hij voor zijn vorige week verschenen zevende album Wide Open, Horses weer iets verzinnen tegen de sleetsheid. Dat werden twee shows met enkel kakelvers materiaal, om ter plekke een album samen te stellen. Live hoorde hij direct als een nummer slecht was, of dat er juist potentie in zat voor een studioversie.
Folkhandboek
Het zijn precies die nieuwe nummers die vanavond opvallen. Hoewel hij ondertussen genoeg muziek met overrompelende climaxen heeft en de charme om een zaal om zijn vinger te winden, voelt het vaak wat plichtmatig. Natuurlijk begint hij solo, verstild tokkelend op een gitaar. Hij is nog geen kwartier onderweg, of hij staat al onversterkt op de rand van het podium de zaal in te zingen. Keurig uit het folkhandboek allemaal. Het werkt, maar het is wel voorspelbaar.
Neem ‘Red Dust’, waarin hij glaszuiver vol op het engelachtige kopstem-orgel gaat, dat zou heel Carré kunnen vloeren. Toch stijgt het niet op. Dat gebeurt pas voor het eerst die keer als het mis gaat met zijn gitaar. Het blijkt het begin van de opleving. Na de monoloog over verveling, zet de band ‘Give up’ in. Het zwaartepunt op het nieuwe album, en daar gedragen door zijn vijfjarige dochter, die zingt: ‘Everyone, everyone, everybody is sad.’ Dat zong hij nu zelf. Kinderlijk aanstekelijk, en het geeft het hele nummer ook vanavond een naïviteit die je elke artiest met zeven albums op zak gunt. Gewoon, vier gasten die er een puntig liedje uit knallen dat de hele zaal na tien seconden al wil meezingen. Met diezelfde hervonden energie laten vervolgens de versieringen van de pedal steel de melodieën echt glanzen, worden de drums onvoorspelbaarder en dreigt McMorrows stem bij uithalen uit de bocht te vliegen, zo vol stort hij zich erin. Dan heb je zoals vanavond geen bijzondere aankleding of veelkoppige band nodig. Alleen een beetje sabotage.