Israëlische leger doodt zeker vijftig Palestijnen in reeks nachtelijke aanvallen
Het Israëlische leger heeft zondag zeker vijftig Palestijnen gedood met een reeks nachtelijke luchtaanvallen, melden nieuwszender Al Jazeera en het Palestijnse staatspersbureau WAFA. Bij de Israëlische aanvallen, die zowel in de Gazastrook als op de bezette Westelijke Jordaanoever werden uitgevoerd, raakten honderden Palestijnen gewond.
Het merendeel van de Palestijnse doden viel in het vluchtelingenkamp Jabalia, in noordelijk Gaza, waar Israëlische gevechtsvliegtuigen een woonblok onder vuur namen. Zeker 36 mensen kwamen daarbij om, zo schrijft WAFA. Ook elders in de Gazastrook, onder meer in het zuidelijke Khan Younis en het centraal gelegen Deir al-Balah, viel het Israëlische leger verschillende woningen aan. In Deir al-Balah werden zeker twaalf mensen gedood. Over het aantal slachtoffers in Khan Younis is onvoldoende informatie beschikbaar.
Daarnaast voerde het Israëlische leger, naast de gebruikelijke reeks nachtelijke arrestaties, aanvallen uit op de bezette Westelijke Jordaanoever. Gevechtsvliegtuigen vielen zondagochtend het vluchtelingenkamp Nur Shams aan in Tulkarem. Vijf Palestijnen kwamen daarbij om, meldt Al Jazeera. De precieze dodentallen van vannacht zijn voor NRC niet te achterhalen, noch onafhankelijk te verifiëren. Israël heeft over de recente aanvallen nog niet gecommuniceerd. Het leger maakte zondag wel melding van de dood van twee van haar militairen.
Het is net alsof er een tapijt van witte mist boven onze hoofden hangt. Een brede rij lampen straalt dunne lichtbundels van boven de zangers van Cappella Amsterdam horizontaal naar achter in de Grote Zaal van het Amsterdamse Muziekgebouw aan ’t IJ. Ook aan de zijkanten wordt het publiek ingepakt met wazig wit licht. „In U is helemaal geen duisternis”, klinkt er vanaf het podium: een verrukkelijke, nu eens schurende, dan weer stralende zetting van psalm 139, The Darkness is no Darkness, door de Engelse componiste Judith Bingham (1952). En Cappella Amsterdam bewijst het weer: ze kunnen zo adembenemend zacht zingen dat je het horloge van je buurman er doorheen hoort tikken.
Het kamerkoor presenteert deze maand het programma La femme lumineuse. Daarmee zet het muziek van acht eigentijdse vrouwelijke componisten – de oudste overleed vorig jaar, de jongste is van 1996 – in de schijnwerpers. Alleen dat al is een reden om dit concert te bezoeken: je gaat ongetwijfeld naar huis met namen om bij je Spotify-favorieten op te slaan. De Sloveense Nana Forte (1981) bijvoorbeeld, die in O Oriens het morgenlicht zalig over je heen laat golven en het koor in ‘En ego campana’ laat galmen en klingelen als een klokkentoren.
Het programma, allemaal stukken geïnspireerd door het thema ‘licht’, komt uit de koker van aankomend chef-dirigent Krista Audere (1989), maar wordt geleid door de Duitse Heide Müller. Dit dirigeertalent vliegt nog enigszins onder de radar, maar maakt eind oktober in Stockholm als een van acht koordirigenten onder de 35 jaar kans op de Eric Ericson Award, de prestigieuze prijs die in 2021 nog door Audere in de wacht werd gesleept.
Het licht van de waarheid
Lichtontwerper Floriaan Ganzevoort zorgt bij ieder stuk voor een bijpassend lichtplan, ‘voor een betoverende ambiance’. Op die betovering is het wel lang wachten. Een vredige nacht, een wintermiddag, de dageraad, het licht van de waarheid: de gezongen teksten belichten het thema steeds vanuit een andere hoek. Het zou de beleving versterken als je deze verschillende poëtische perspectieven meekrijgt. Maar omdat je de teksten en vertalingen in het programmaboekje niet kan lezen, tast je overwegend in het duister. Zo mis je prachtregels als „In de lucht ontworstelt het licht zich los van de aarde’’ (Jacques Roubaud) en een Shakespeareaanse doordenker als „Licht dat licht zoekt, wordt door licht van licht misleid’’. Als er halverwege een stuk een rimpeleffect door een rij blauwige lichtkolommen trekt, ziet dat er mooi uit, maar is het lastig er betekenis aan te hechten. Het gekleurde licht voegt dan wel een visuele dimensie toe; de tekstuele dimensie vervaagt erdoor.
Al is dat bij het laatste stuk sowieso de bedoeling. De Litouwse componiste Juste Janulyte (1982) gebruikt in Iridiscence voor koor en elektronica wel woorden, maar daarvan worden alleen de klinkers gezongen. Een rookmachine spuwt flarden nevel en vanuit het niets creëren de zangers een zich steeds subtiel van kleur verschietende klankwolk: Janulytes muzikale equivalent van de ‘regenboogkleuren’ van zeepbellen en parelmoer. De zangers baden in diezelfde kleuren, die steeds meer verzadigd raken naarmate de vocale lijnen en elektronica luider worden en dichter opeenpakken. Een dik kwartier lang wordt oog en oor zo gehypnotiseerd: een memorabele afsluiter van dit lichtconcert.
Een mannetje, getekend in simpele zwarte inktlijntjes, staat op een podium. Hij zegt in de microfoon: „Mijn volgende gedicht gaat ook over eenzaamheid.” Niemand hoort hem. Er zit geen mens in de zaal: de dichter spreekt tegen honderden lege stoelen. Deze tekening is een van de duizenden cartoons die Stefan Verwey bijna een halve eeuw, tot 2020, voor de Volkskrant maakte. Vooral zijn satirische cartoons over het boekenvak, die hij vanaf 1995 tekende, waren erg populair.
De tekenaar en cartoonist uit Beek-Ubbergen bij Nijmegen is donderdag op 78-jarige leeftijd overleden. Anders dan de eenzame dichter uit zijn cartoon, had Verwey wel publiek. Hij tekende ook voor Vrij Nederland, De Gelderlander, de VPRO Gids, en buitenlandse bladen als De Standaard en The Spectator.
Hij publiceerde tientallen populaire boeken met cartoons, en won verschillende prijzen. Zoals de Inktspotprijs voor beste politieke spotprent in 1998 en 1999.
Een dromer op de kostschool
Zijn internationale succes als cartoonist begon – tot zijn eigen verbazing – al jong, op zijn twintigste. Als kind, geboren in 1946 in Nijmegen in een groot gezin, was hij vaak ziek, en hij moest naar een katholieke kostschool in Oss, waar fraters bepaalden wat er gebeurde. Hij was een dromer, zei Verwey in een interview over die tijd, en geen uitblinker in leren en sport. Maar tekenen deed hij graag: tekeningen en cartoons in geïllustreerde bladen als Paris Match en de Saturday Evening Post uit de leesmap die ze thuis lazen, hadden hem al vroeg op dat spoor gezet. „Toen een van de pastoors een keer in de klas vroeg: wat wil je later worden”, herinnert Verwey zich in dat webcast-interview, zei hij: cartoonist. Maar daar kan je de kost niet mee verdienen, had de pastoor geantwoord. Dat ontmoedigde de kleine Stefan niet, en terwijl andere jongens sportten, stortte hij zich op de schoolkrant, die hij vrijwel in zijn eentje volschreef en -tekende.
Stiekem tekenles van een frater
Een van de fraters die hem zag tekenen, merkte op dat hij problemen met perspectief had. Ik wil je wel tekenles geven, zei de frater, maar dat moet in het geheim. Zo nam Verwey stiekem tekenopdrachten mee naar huis in het weekend, en kreeg dus in het geniep zijn tekenopleiding. Zijn droom volgend begon hij als jongvolwassene tekeningen rond te sturen aan bladen – en het blad de Katholieke Illustratie (later de Nieuwe Revu) gaf hem een opdracht. Verwey gebruikte zijn katholieke kostschool als inspiratie, en maakte het weekstripje Broeder Gosewijn, die bijvoorbeeld gewijd water uit het doopfont voor zijn bad gebruikte. Milde humor over het rijke roomse leven, die internationaal aansloeg: ook in katholieke bladen in België, Zuid-Afrika en Italië werd zijn eerste strip gepubliceerd, eind jaren zestig.
‘Maatschappijkrities’
Maar gaandeweg werd Verwey maatschappijkritischer in zijn prenten en zijn tekenstijl hoekiger en grimmiger: vanaf 1974 tekende hij kritische prenten voor de Volkskrant, over maatschappelijke misstanden die toen (en deels nog steeds) actueel waren: milieuvervuiling, oorlog en onderdrukking, grimmige verstedelijking. Er kwam venijn in zijn werk. Hij ontwikkelde ook zijn kenmerkende kale, onopgesmukte tekenstijl. Met scherpe inktlijntjes tekende hij hoekige mensfiguurtjes die altijd zwegen, en scherpe neuzen en puntig zwarte voetjes hadden.
Zijn kritische prenten gingen over maatschappelijke problemen, niet over politici: „Je zult van mij geen cartoon zien van alleen het hoofd van [toenmalig minister-president] Lubbers. Ik teken over onderwerpen die zijdelings met de politiek te maken hebben”, zei hij daarover in 1991 in een interview.
Verwey vond zichzelf niet een goede tekenaar (dat was zijn collega en vriend cartoonist Peter van Straaten wel, vond hij) maar wel „een goede cartoonist”. Een goed voorbeeld van een scherpe ‘maatschappijkritiese’ Verwey-prent staat in de bundel politieke cartoons Niks aan de hand uit 1978. Daarop zien we een gezichtsloze generaal die met een handnaaimachine de monden van puntneuzige gevangenen dichtnaait. Verwey tekende ook prenten voor de mensenrechtenorganisatie Amnesty International.
Milder na jaar in ziekenhuis
Maar al die scherpe cartoons over gifpijpen, knevelende generaals die weer een vredesduif op de bajonet spietsen gingen hem op den duur tegenstaan. Hij wilde niet preken in prenten: „Ik ben immers geen dominee”, zei hij in een VPRO Gids-interview.
Nadat hij midden jaren tachtig een jaar in het ziekenhuis had moeten liggen vanwege een hernia, werd zijn tekenstijl minder hoekig en werden de onderwerpen milder en ironisch relativerend. Bovendien gingen mensfiguurtjes spreken.
Zijn ziekenhuiservaring zette hij om in een reeks cartoons over patiënten in ziekenhuizen. Zo zien we dokters naar apparaten kijken naast een patiënt in bed, die zeggen: „Volgens de monitor moet u hartstikke dood zijn.” Voormalig minister van Volksgezondheid en arts Els Borst was fan van Verwey, en gebruikte zijn cartoons van ontredderde, eenzame zieken in haar colleges aan de Universiteit van Amsterdam. Om de studenten te tonen dat „medisch specialisten in ziekenhuizen soms zó onvoorwaardelijk geloven in hun eigen kunnen, dat ze de werkelijkheid van de patiënt wat uit het oog dreigen te verliezen”. Zij schreef dat in de catalogus die verscheen bij een overzichtstentoonstelling van Verwey-cartoons in de Kunsthal in Rotterdam in 2000.
‘Leuke tragiek’ van het boekenvak
Vanaf 1995 ging de mildere Verwey ook cartoons over het boekenvak maken, voor de boekenbijlage van de Volkskrant. Met prenten zoals die van een vrouw die een schrijver bij een signeersessie toevoegt: „Ik wacht wel tot je in de ramsj ligt.” Aanvankelijk dacht hij dat hij hooguit drie jaar op dat thema door kon gaan – maar de „leuke tragiek” van het boekenvak bleef hem tot het eind van zijn cartoonistencarrière inspireren. „Alles in het leven” is ook in het boekenvak terug te vinden, zei hij in een radio-interview: „De gewichtigheid, de glamour, de lulligheid en de betrekkelijkheid. Het is een geworstel van heb ik jou daar.” Maar ook bewonderde hij, hoe zeer hij ook de literaire wereld op de hak nam, het talent om met taal iets te scheppen.
„Buiten mijn werk ben ik een enorme chaoot”, heeft Verwey over zichzelf gezegd, „maar in mijn werk ben ik heel geordend.” Door die geordende werklust laat hij een enorm oeuvre achter van bijzondere cartoons die sferen en gevoelens oproepen met een paar lijnen, juist doordat hij niet zozeer herkenbare personen tekende. Veel van zijn werk is daardoor nog niet door de tijd ingehaald.
In de kelder van de platenmaatschappij van topproducer Jamie xx (35) in Amsterdam, zit een vermoeide man. Na de hele dag interviews te hebben gegeven in een bloedhete ruimte zonder ramen, hartje zomer, beantwoordt de Britse Jamie Smith de vraag hoe hij zich voelt, met een zucht: „Moe, maar heel voldaan. Als ik muziek maak ben ik geneigd me af te sluiten en me terug te trekken in m’n eigen bubbel. Door er over te praten leer ik dingen over mijn eigen album die ik zelf nog niet helemaal doorhad. Dat het een zwaar maakproces was bijvoorbeeld”, lacht hij, met wat lichte kiespijn.
In Waves, dat op 20 september is uitgekomen, is een vervolg op zijn eerste (zeer goed ontvangen) soloplaat In Colour uit 2015. Net als die plaat is In Waves een zoektocht, maar waar zijn solodebuut een zoektocht was langs genres als house, hiphop, electro en rave, bomvol samples uit alle lagen van de muziek, is In Waves meer een golfbeweging tussen emoties. Emoties die in de knoop zaten. Een golfbeweging, weg van zichzelf en weer naar zichzelf toe. Naar zijn onbezorgde jeugd.
Dat verlangen hoor je meteen op openingstrack ‘Wanna’. Een echte introtrack, die opbouwt naar de zware deephouse van de bijna wanhopige ‘Treat Each Other Right’. Die gaat weer over in het mistige, zacht dansbare ‘Waited All Night’. Dat nummer klinkt bekend: hij maakte het jaren geleden al met vrienden Oliver Sim en Romy Madley Croft, met wie hij op zijn zeventiende de succesvolle indieband The xx oprichtte. In 2010 kregen ze voor XX de Mercury Music Prize voor het album van het jaar. Ook speelde Smith ‘Waited All Night’ al vaker live, net zoals veel andere nummers van het album. Hij is naast muzikant namelijk ook dj, host van clubnachten en houdt van het nachtleven, vooral dat van Londen. In Waves is een eerbetoon aan de stad en zijn jeugd in Brixton, vol house, upcoming dubstep en illegale raves.
Als je veel muziek al af had, waarom duurde het dan toch negen jaar tot een nieuw album?
„Ik ben niet iemand die veel muziek over de schutting gooit, gewoon, om maar iets uit te brengen. Er gaat geen dag voorbij dat ik geen nieuwe muziek maak, maar voor mij moet er een goede reden zijn om een album uit te brengen. Die had ik heel lang niet. Die reden kwam pas toen de coronacrisis toesloeg. Op het perfecte moment. Ik zat er helemaal doorheen.”
Hoe bedoel je? Je hebt toch grote successen gekend?
„Zeker, maar die braken me op een gegeven moment helemaal op. Toen ik op mijn 21ste uit huis ging was ik al vier jaar achtereenvolgens op tour geweest met The xx. Daarna stoomde ik direct door, maakte veel muziek voor en met anderen, zoals Gil Scott-Heron [We’re new here, uit 2011, red.], maar ik maakte weinig voor mezelf. Ondertussen draaide ik in m’n eentje als dj ook over de hele wereld. Toen In Colour uitkwam op mijn 26ste, begon dat allemaal weer van vooraf aan.
„Ik ben jarenlang geconditioneerd geweest door ‘Het Volgende’. De volgende stad, de volgende gig, de volgende show, het volgende album. Dat is gewoon mijn hele leven geweest sinds ik tiener ben. Ik heb geen moment stil kunnen staan om even rond te kijken en te denken: aha, hier ben ik.
„Ik miste de zorgeloosheid van mijn jeugd. De dankbaarheid dat ik muziek mocht maken en daar ook nog eens voor betaald kreeg. Dat gevoel was ik kwijtgeraakt, ik werd klagerig. De passie was weg. Na de I see you-tour met The xx in 2018, bedacht ik dat ik weer écht mezelf zou gaan zijn. Ik richtte mijn studio precies in zoals ik wilde, had veel muziek liggen. De omstandigheden waren perfect, alles erop en eraan, nu zou ik dat album gaan maken. Nou, dat lukte natuurlijk voor geen meter. Daar raakte ik echt even door van de leg.”
En toen kwam corona, maar dat was… goed?
„Heerlijk! Ik speelde een paar weken lang alleen maar Skater XL [videogame, red.] en hing wat rond met mijn katten. Ik moest wel stoppen met muziek maken ‘om’ het muziek maken. Zonder afleiding, terug naar de tekentafel, terug naar mijn roots. Muziek maken hoe ik het deed toen ik als tiener begon. Ik luisterde naar platen uit mijn jeugd, samplede van alles en nog wat, en maakte wat goed voelde zonder na te denken over hoe het zou landen bij het publiek. Zoals vroeger.”
Dat Smith muzikant zou worden was al vroeg duidelijk. Zijn beide ooms waren radio-dj, de een op een piratenradio in Sheffield, en de ander in New York. „Toen ik een jaar of negen was gaven zij me mijn eerste draaitafels. Op die leeftijd is het moeilijk housemuziek volledig te waarderen, maar voor mij waren mijn ooms de coolste gasten ever. Ik ging vaak bij hen langs en luisterde eindeloos naar hun iPods, waar een ronduit eclectische rits muziek opstond, van house tot triphop van DJ Shadow, Latin en soul.”
Die verschillende invloeden en Smiths nostalgische verlangen klinken door op In Waves: ‘Baddy on the floor’ (met producer Honey Dijon) en ‘The Feeling I Get From You’ zijn uptempo blije, bijna ouderwetse housetracks, die worden afgewisseld met keiharde UK-garage rave van ‘Breather’ en een soort afrohouse van ‘All You Children’, dat hij met zijn jeugdhelden van de Australische band The Avalanches maakte.
„Terugkijkend kan ik mijn eigen Waves duidelijker zien. Hopelijk kan ik in de toekomst wat meer bewust blijven van die golven. Niet in paniek raken. Te midden van alles wil ik ook dankbaar zijn voor wat ik mag meemaken. Dat lukt nu gelukkig weer.”