Is het realisme in de kunst weer helemaal terug?

‘Voor de mensen die de handen aan het schilderen zijn: verlies je niet in de vingers!”, waarschuwt kunstenaar Joyce Eijkhout terwijl haar cursisten geconcentreerd bezig zijn. Als je één oog dichtdoet en je hand voor je uitstrekt, kun je met een penseel de afstand meten van het hoofd van model Geke Hankel naar haar schouders, naar haar knie, naar haar voet. Realistisch schilderen – zo leer ik wanneer ik meedoe aan een workshop realistisch schilderen in het Drents Museum in Assen – begint niet met details, maar met grote vlakken en donkere kleuren. Pas later komen de lichtere tinten en subtielere penseelstreken. „De bruine vlek die je nu hebt, dat is eigenlijk al heel fijn”, moedigt Eijkhout me aan. „Straks kun je daar gewoon met een nat doekje de buste in duwen.”

De workshop is onderdeel van Gen F, een overzichtstentoonstelling van 75 jaar hedendaags realisme in Nederland. Elke week nodigt het museum een andere kunstenaar uit om voor het oog van de bezoekers te komen werken. De ene kunstenaar portretteert voorbijlopende bezoekers, een ander demonstreert het ambacht van verf maken. Eijkhout – haar schilderij Having Holiday (2004) hangt om de hoek van het zaalatelier – koos voor een workshop modelschilderen en zag haar lessen razendsnel volstromen.

Realisme is fris, jong en nieuw, en staat met beide benen in de wereld

Sito Rozema
conservator Museum MORE

Het realisme in de Nederlandse schilderkunst lijkt het tij mee te hebben. Eerder dit jaar viel het de jury van de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst al op dat steeds meer jonge kunstenaars een voorkeur hebben voor figuratie en realisme. En niet alleen in het Drents Museum; Museum MORE in Gorssel bestaat al tien jaar bij de gratie van het realisme in de kunst en geeft in de tijdelijke tentoonstelling Reality Check een overzicht van de afgelopen tien jaar realisme van Nederlandse bodem. Het roept de vraag op of realisme in de beeldende kunst na decennia in de marge weer booming is. En als dat zo is, wat zegt de heropleving van deze stroming dan over onze tijdgeest?

„Realisme is fris, jong en nieuw, en staat met beide benen in de wereld”, zegt Sito Rozema, conservator bij Museum MORE. Hij belandde per toeval in het realisme. Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis specialiseerde hij zich er niet in, maar als conservator bij Museum MORE nestelde de stroming zich al snel in zijn dna. De kern van de collectie in MORE bestaat uit het neorealisme uit de vroege twintigste eeuw van onder meer Carel Willink, Charley Toorop en Dick Ket.

Wat realisme precies is? Dat is lastig te zeggen, vindt Rozema. Vaak wordt met de term verwezen naar de negentiende-eeuwse stroming waarin de (maatschappelijke) werkelijkheid niet geïdealiseerd werd weergegeven. Rozema rekt die definitie graag op. „Het werk moet op de een of andere manier de werkelijkheid als onderwerp en thema hebben, en er moet een herkenbare en figuratieve beeldtaal zijn gebruikt.”

Kaili Smith, Boodschappen Met Oma, 2023.
Foto Peter Cox

Tijdens zijn studie kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam was het realisme niet bepaald in trek, vertelt hij. Er was weinig aandacht voor maakprocessen, ambacht, voor de kunstwerken zelf. Terwijl dat juist zaken zijn die centraal staan in het realisme. Ook een groot deel van de kunstenaars die hij voor de tentoonstelling selecteerde, moesten op hun kunstopleidingen tegen de stroom in zwemmen en soms zelfs verantwoorden waarom ze (realistisch) wilden schilderen. Toch ziet hij de laatste jaren bij grote internationale kunstbeurzen en -bijeenkomsten dat realisme weer mag. En dat het zeker onder een jonge generatie kunstenaars helemaal terug is.

Harry Tupan, directeur van het Drents Museum, herkent die wederopleving. „Het is geland”, zegt hij trots. In de jaren negentig stond hij aan de basis van de uitgebreide collectie hedendaags realisme die het museum nu herbergt, en die begon met werk van docenten en studenten die zich in de jaren zeventig bewogen rond de Academie Minerva in Groningen.

Kunstopleidingen werden minder ambachtelijk, zag Tupan destijds, en maakten plaats voor kunst waarbij het steeds meer om het concept ging en minder om schildertechniek. „Figuratieve kunst vond men maar plaatjesmakerij. Volstrekt ouderwets. Meer een kunstje.” Hij geloofde echter heilig in zijn verzamelbeleid. „Wij vinden de zeventiende eeuw wel interessant, maar dat zijn ook plaatjes. Dat vond ik altijd raar. Dus ik dacht: over de tijd heen zullen die werken hun waardering gaan krijgen.”

Rosa Evers, Pandemic (detail).
Esiri Erheriene-Essi bij haar eigen werk in MORE.

Foto’s Eva Broekema

Die golfbeweging in de waardering van kunst herkent ook Rozema van Museum MORE. Het dieptepunt voor het realisme was na de Tweede Wereldoorlog. „Toen had het een imagoprobleem. Het werd in verband gebracht met traditie en totalitaire regimes.” Na de Tweede Wereldoorlog kwamen modernistische stromingen op, en waren in de VS bijvoorbeeld de werken van Jackson Pollock, Barnett Newman en Mark Rothko gezichtsbepalend. In Nederland kwam Cobra op, die als stroming voor individuele vrijheid en expressie ging. In culturele kringen en bij toonaangevende musea in Nederland was volgens conservator Rozema sprake van een vijandige houding ten opzichte van realisme.

En realisme kreeg opnieuw een klap te verwerken in de jaren negentig. „Toen werd er veel geageerd tegen de schilderkunst. Kunst moest gaan om het grote gebaar, om het ‘algemene wereldproject’. Je zag videokunst opkomen, internetkunst, multimediaal werk. Olieverfschilderijen waren not done.” En hoewel realisme zich natuurlijk niet tot schilderijen beperkt, wordt de stroming wel vaak in verband gebracht met schilderkunst en olieverf. Het bleef wachten op een wederopstanding.

Eline Brontsema, Naaidoos, 2022.
Collectie Drents Museum, schenking YOUNG Culture Club.

Modeltekenen

In een zaal van Museum MORE bestuderen Rick Roesink en Manfred Bouma twee manshoge portretten van Florens Kool. Roesink en Bouma studeerden in de jaren tachtig aan de Enschedese kunstacademie (AKI). Daar waren realisme en het uitbeelden van verhalen zo ongeveer verboden, vertelt Manfred. „Er werd gezegd: je moet geen verhaal vertellen, maar jezelf uitdrukken. Je kunt alle kanten op, maar je moet het in jezelf zoeken. Het figuratieve is al eeuwen bezig. Dat hebben anderen voor jou al gedaan.”

Roesink bleef tijdens zijn studie toch altijd lessen modeltekenen volgen. Hij houdt van kunst waarin iets voelbaar wordt gemaakt. En dat gaat vaak beter met herkenbare beelden uit de werkelijkheid. „In abstracte kunst kun je op een gegeven moment van alles zien, daar kun je alle kanten mee op. Realisme is uitgesprokener, je bent specifieker in het verhaal dat je vertelt.” Herkenbaarheid trekt ook Bouma aan: „Je gaat kijken: klopt het? Is het goed gedaan?”

Volgens conservator Rozema van Museum MORE komt het realisme ook weer op dankzij de globalisering. „Tussen de verschillende lokale tradities die we nu aan het ontdekken zijn, zitten ook vaak figuratieve tradities. En de figuratieve beeldtaal is ook een goede vorm om onomwonden te zeggen: hier ben ik, dit ben ik, dit is mijn groep.” Hij ziet die beweging vaker terug in de geschiedenis. „Als je naar het verleden kijkt, zie je hoe realisme weer relevant wordt op omslagpunten in de geschiedenis, waarbij de neiging opkomt de kunst dichter bij het leven aan te laten sluiten.” In de negentiende eeuw gebeurde dat bijvoorbeeld toen de burgerij opkwam en ‘de normale mens’ plots ging meedoen in het grote verhaal. Na de Eerste Wereldoorlog werd het realisme herontdekt, toen sommigen wilden breken met het modernisme van vóór de oorlog. „En ik denk dat we nu weer zo’n tijd meemaken.”

Bernardien Sternheim, De Kus, 2001.
Collectie Drents Museum, schenking ING Collectie, Nederland. Foto Tom Haartsen

Neem alleen al digitalisering van ons dagelijks leven. „Het feit dat we grote delen van de dag doorbrengen in een virtuele werkelijkheid. We zijn met onze telefoons verbonden met een wereld die niet per se de wereld is van de tastbare dingen in onze directe omgeving, maar een afspiegeling van een veel grotere wereld.” Die verloren grip op de werkelijkheid zorgt in de kunsten voor een soort tegenbeweging. „Terug naar die werkelijkheid, om daar weer verbinding mee te maken.”

Goede realistische kunst is volgens hem echter niet slechts een poging de werkelijkheid objectief weer te geven, maar zou moeten aanzetten dieper naar de werkelijkheid te kijken. „Wat is werkelijkheid? Zien we allemaal dezelfde werkelijkheid?” Toch kan het feit dat er een zichtbare werkelijkheid wordt nagebootst, de toeschouwer soms ook aan de oppervlakte van het werk houden. „Kijk daarom altijd verder dan je neus lang is”, adviseert Rozema. „Ga zelf graven, ga zoeken en dan zul je zien dat er ook altijd elementen zijn die haaks staan op die werkelijkheid.”

Ook Tupan van het Drents Museum geeft zijn bezoekers graag een tip mee. „Kijk eens om de geschilderde vormen heen. Kijk eens naar de achtergrond van een portret, naar details. Je zou bij een portret alleen naar het voorhoofd kunnen kijken om te zien hoe dat schilderkunstig is opgebouwd. Dan ga je vlakken zien, kwaststreken.”

Hij snelt de toiletten in en komt terug met een halfgebruikte wc-rol. Het overgebleven papier wikkelt hij van het rolletje af, daarmee loopt hij naar de tentoonstellingsruimte en houdt stil voor het eerste schilderij. Hij sluit zijn ene oog en kijkt met het andere door het rolletje naar het werk. „Doe dit maar eens, dan ben je verbaasd over wat je ziet. Je krijgt veel meer diepte en details. De losse elementen van een schilderij zien, dat is de kunst van goed naar een schilderij kijken.”