Introverte Kim Gordon knipoogt naar popliedjes

Recensie Muziek

Nieuwe band Kim Gordon (70), eerder zangeres/bassiste van Sonic Youth, begon met drie jonge vrouwelijke muzikanten een nieuwe band. Soms lijkt het alsof ze de kwaliteit van haar nummers nog niet ten volle ervaart.

Kim Gordon op het Cactusfestival in Brugge.
Kim Gordon op het Cactusfestival in Brugge. Foto Alex Vanhee/ANP / Hollandse Hoogte

Kim Gordon, de zangeres/bassiste die eind jaren tachtig als lid van Sonic Youth doorging voor de ‘Madonna van de alternatieve muziek’ en ook nog tot peetmoeder van grunge werd uitgeroepen (wegens vriendschap met Kurt Cobain) begon onlangs een nieuwe band. Ook bracht Gordon, die dit jaar 70 werd, voor het eerst een solo-album uit, No Home Record. Dat was al in 2019, maar nu pas is ze op tournee en speelde maandag in Paradiso, Amsterdam.

Sinds het uiteengaan van Sonic Youth in 2011 en haar scheiding van mede-bandlid Thurston Moore speelde Gordon enkele jaren in het duo Body/Head, met muzikant Bill Nace. Haar huidige band vormt ze met gitarist Sarah Register, bassist Camilla Charlesworth en drummer Madi Vogt.


Gitaarmartelaar Thurston Moore: ‘Sonic Youth klonk zoals de chaos van New York’

De nieuwe muziek is minder radicaal dan die van Body/Head en leunt ook niet op rauwe vervorming en dissonante gitaren, zoals bij Sonic Youth. Gordon knipoogt naar popliedjes, maar kiest een gedeconstrueerde vorm, waarin instrumentaties onderbroken worden door brokkelige percussie of ritselende intermezzo’s. Haar stem kan nog altijd karakteristiek jammeren of declameert ironisch woorden, zoals in het vrolijke ‘Airbnb’, waarin blijkt dat zelfs zo’n alledaags woord een geslaagd refrein kan opleveren (‘Airbnb, gonna set me free’) als het door Gordon op spottend hunkerende toon wordt uitgesproken.

Minimalistisch

Op het podium is ze nog altijd de glamoureuze voorvrouw in zilveren korte broek, met blote benen in punklaarzen, vooroverbuigend bij de langere uithalen, vóór op het toneel. Maar het lijkt alsof ze de kwaliteit van haar nummers zelf niet ten volle ervaart. Nogal onbewogen en introvert voert ze haar band van geweldige jonge muzikanten aan.

Sommige nummers zijn minimalistisch, zoals ‘Paprika Pony’ met zijn plagerige xylofoon-loopje. Andere nummers hebben de motor van schorre gitaarakkoorden en klinken ruig en opwindend, maar ook dan laat Gordon zich, anders dan het publiek, niet meeslepen.

Opvallend is de stijl van bassist Charlesworth, die de muzikale onderdelen als met verend elastiek aan elkaar bindt, terwijl Sarah Register in ‘Earthquake’ een Velvet Underground-achtig, zwalkend gitaarloopje speelt en Vogt melodieus drumt. Voor deze vrouwen was Gordon wellicht ooit het idool dat ze voor meer generaties (vrouwelijke) muzikanten was, zoals van Bikini Kill, Sleater-Kinney en Le Tigre. Over dat verleden heeft Gordon, die haar recente autobiografie ‘No Icon’ noemde, het niet. In een van haar weinige opmerkingen, memoreert Gordon de vroege jaren tachtig, toen je downtown New York nog betaalbare werkruimte kon vinden. Zo is er toch één moment van nostalgie.