N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Locatietheater In de zesde editie van het Boslab Theaterfestival brengen jonge theatermakers weer experimentele producties naar het Amsterdamse Bos. Dat levert bijzondere stukken op over troost en verbinding.
Met bosgrond onder je voeten spelen is een heel andere ervaring dan spelen op de gebruikelijke toneelvloer. Daar zijn alle deelnemers van het Boslab Theaterfestival 2023 het wel over eens, laat de verwelkomende omroepstem bij aanvang van de avond weten, voor hij overgaat tot de nodige instructies voor bezoekers. Voorzien van insectenspray en zitkussens wordt ze verteld achter welke medewerker zij aan mogen lopen, dwars door het Amsterdamse Bos – van de ene naar de andere voorstelling.
Sinds 2018 dient het Amsterdamse Bostheater iedere zomer als ‘laboratorium’ voor jonge, nieuwe theatermakers uit verschillende disciplines – van toneel en mime tot dans en muziek. Tijdens het tiendaagse locatietheaterfestival kiezen bezoekers een route die ze langs drie voorstellingen leidt op verschillende locaties in het bos. Grasvelden, open plekken tussen de bomen, grote vijvers: ze dienen tijdens het Boslab allemaal als bijzonder podium.
De Boslabdeelnemers maken dankbaar gebruik van de mogelijkheden die de locaties met zich meebrengen. Zo start de voorstelling God is een parkiet (de tweede Boslabproductie van regisseur Reinout Bongers) met een harde plons wanneer acteur Valentijn de Jonge in een vijver valt. Terwijl fluitiste Ivet Serra I Aynó een mysterieuze melodie speelt, baant De Jonge zich gillend een weg uit het water. Nog nadruipend in zijn roze overjas begint hij ineens onbedaarlijk te giechelen. „Ik ga dood”, verkondigt hij luchtig.
Apocalyptische setting
Maar De Jonge gaat maar niet dood, hoe vaak en hard hij zich ook uit bomen laat vallen of tegen ze aanrent, aldoor zachtjes lachend en kinderliedjes mompelend. Op de achtergrond dwaalt acteur Mae Rovers ook nog ergens tussen de bomen, blik omhoog, af en toe luid krassend als een kraai. De oorzaak voor hun vervreemde gedrag wordt pas richting het einde van het stuk opgehelderd. „Alles is weg”, zegt De Jonge dan. „Alles is nat. Er is alleen nog maar water.” Langzaam wordt de apocalyptische setting van het stuk voelbaar, met De Jonge en Rovers als de laatst overgebleven mensen.
De twee acteurs spelen hun rollen met haast maniakale overgave: groots, fysiek en zonder angst voor pijn of viezigheid (beiden eindigen de voorstelling met hoofden waar de modder vanaf druipt). Dat maakt indruk, al is de aanblik van De Jonge die uit bomen dendert al gauw vooral moeizaam om naar te kijken. Het leeuwendeel van het stuk gaat op aan een lange herhaling van deze pijnigingen, terwijl er weinig tijd is vrijgemaakt om het duistere sprookje waar de spelers zich in begeven uit te werken.
Lees ook: Samen lekker je emoties uitrazen met ‘Wildfire’ in het Amsterdamse Bostheater
Intiem
Ook in de mime-theatervoorstelling Bizon Bango van makerscollectief BAMBAMBAM wordt veel gebruikgemaakt van herhaling, maar hier zit er aanzienlijk meer ontwikkeling in de herhaalde acties en bewegingen.
Performers Merette van Hijfte en Niels van Heijningen zitten op een bankje in een kleine open plek in het bos, met hun rug naar het publiek. Van Heijningen staat meermaals op om het bos in te lopen, maar wordt telkens achterna gezeten en teruggehaald door Van Hijfte. Die springt op zijn rug, hangt om zijn nek, gaat op hem liggen: alles om hem niet in het bos te doen verdwijnen. De knap uitgevoerde half-dans-half-worsteling wordt steeds heviger en spreekt tot de verbeelding – of je er nu een vertelling in leest over vasthouden, loslaten, achterlaten of achtergelaten worden.
Even intiem voelt de dansvoorstelling Crisis of Comfort (met een hypnotische soundscape van Rik van den Heuvel), waarin Gaja Caruso en Rosie Reith samen ongemakkelijk in een groot, wit bed liggen, midden op een groot grasveld. Met een ritmisch getik op de achtergrond spreken ze monotoon de angsten uit die ze ervaren voor ze samen in slaap vallen: van „Wat als ik er lelijk uitzie in mijn slaap?” tot „Ik wil niet nadenken over morgen.”
Wat volgt, is een lange verkenning van naar elkaar toe en van elkaar af bewegen; van over elkaar heen kruipen onder de lakens, samen heen en weer rollen over het bed en op blote voeten wegrennen over het vochtige gras. Als vanzelf ontvouwt zich een innige dans vol troost en verbinding tussen de ruisende bomen van het Amsterdamse Bos, die overweldigend boven het tweetal uittorenen en maken dat ze des te meer op elkaar zijn aangewezen.
Zo is voor het bos uiteindelijk in elke voorstelling een hoofdrol weggelegd.