Voor hen die Het Spaanse Kussen willen bezoeken uit nieuwsgierigheid naar de raadselachtige titel een fikse tegenvaller: geen Spanje en geen kussen(s) in de nieuwe cabaretvoorstelling van Lebbis. De titel moest er eerder zijn dan de inhoud en hij dacht er nog wel een leuk verhaal bij te verzinnen. „Maar ik bleek er helemaal niks mee te hebben.”
De dertiende solovoorstelling van Hans ‘Lebbis’ Sibbel (66), gaat wel over zijn „dankbaarheid naar de medische wetenschap, optimisme en mazzel”, zo kondigt hij aan. Ook vernemen we dat hij altijd zin in morgen heeft en geen neerslachtigheid of somberte kent. Aanvankelijk is dit mogelijk juist een tot somberheid en eenzaamheid stemmende boodschap voor hen die deze gevoelens wel kennen. Het is echter moeilijk om na het zien van Het Spaanse Kussen niet enigszins aangeraakt te zijn door de grenzeloze levenslust van Lebbis.
De voorstelling kent twee sporen. Zittend op een stoel vertelt Lebbis in fragmenten over een vervelende gebeurtenis die hem ruim tien jaar geleden trof. Auto-immuunziekte sclerodermie zorgde voor toenemende pijnen en ongemak, tot het moment dat hij alleen nog kon eten door zijn mond te openen met een speciale tang. Een ziekenhuistraject inclusief risicovolle stamceltransplantatie zorgde uiteindelijk voor een goede afloop. Komisch vertelt hij hoe hij op het randje van mogelijke onvruchtbaarheid wegens naderende chemotherapie heimelijk zijn ziekenhuisbed verliet om in het pand tegenover nog snel zaad te doneren.
Heftig verhaal
Vanavond gaat hij zíjn verhaal vertellen, „vanavond gaat over mij”, zegt Lebbis meermaals. Dat is prima, maar een heftig verhaal resulteert niet per definitie in het interessantste verhaal. Op de momenten dat het weinig meer is dan het verslag van een ziekenhuistraject vraag je je af waarom Lebbis dit eigenlijk precies vertelt. Zijn bewondering voor het ziekenhuispersoneel en de medische wonderen is hartverwarmend, maar wat mager om voortdurend te boeien.
Sterker zijn de momenten waarop Lebbis uit zijn stoel opstaat en vertelt over andere zaken die hem bezighouden. In een aantal grappige en kenmerkende Lebbis-tirades (geduldig opbouwen, schreeuwend eindigen) krijgen onder andere Max Verstappen („een lul”) en Taylor Swift („ook een lul”) ervan langs wegens hun hebzucht.
Ook verhalen over problemen bij het kopen van een Mr Marvis-broek en deelname aan de nationale tuinvogeltelling zijn prikkelend. Wanneer Lebbis vertelt hoe hij tijdens de vogeltelling het beste tel-halfuur wil kiezen is dat grappig en veelzeggend. Zo’n verhaal over competitief genieten zegt veel over Lebbis – en de menselijke geest in het algemeen.
In het slot wil hij „laten zien wat het betekent om een visser te zijn”. Hij heeft foto’s meenomen en we zien Lebbis in Noorwegen, Indonesië, Suriname en Guyana stralend met gigantische meervallen, heilbotten en barbelen in zijn handen staan. Hij vertelt hoe belangrijk deze natuurervaring voor hem is en betoogt dat vissen zoals hij dat doet niet schadelijk is. Hoewel daar best een tegenargument voor te verzinnen is, is het aandoenlijk om een man zijn meer-dan-een-hobby zó vurig te zien verdedigen. Het Spaanse Kussen beklijft dan ook als een opwindend en overtuigend monument van Lebbis’ lust for life.
Aanstormend talent, vertrouwde Parade-gezichten en oude rotten in het vak proberen in het Haagse Westbroekpark bezoekers weg te lokken van de draaimolen en eettentjes, richting hun tent. Tijdens de 35ste editie van het rondreizende theaterfestival vormen zich voortdurend rijen voor de speeltenten. „Jullie weten wat uitverkocht betekent: indikken!” roept een ticketverkoper bij zaal 4, een van de kleinste podia op het terrein.
In zaal 4 ligt een nep-hert tussen hangplanten. De broeierige warmte en het plakkerige zweet geven de ruimte iets van een jungle. Toch speelt DuoPethotti zich af in de polder van Nederland.
Lara Peters en Femi van Elshuis, studenten aan de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, blijven in de rollen als Yvonne en Roelien dicht bij hun eigen gen-Z-generatie. Ze ontmoeten elkaar tijdens de Women’s March in Amsterdam. Met een fles Aperol Spritz besluiten ze het land door te marcheren, buiten de Randstad, waar ze nog nooit zijn geweest.
De opgewekte, activistische energie maakt al snel plaats voor innerlijk conflict. In rap tempo trekken actuele dilemma’s en kopzorgen voorbij: woningnood, klimaatangst, eenzaamheid. Een moreel ongemak rond het gebruik van ChatGPT wordt een symbool van de dilemma’s. „Bij elk ingevoerd woord wordt er een boom gekapt”, zeggen ze, om vervolgens aan het AI-model te vragen: „Op welke vogel lijk ik?”
In dertig minuten ontvouwt zich een herkenbare zoektocht voor veel gen-Z’ers: hoe blijf je een ‘goed’ mens in een wereld vol tegenstrijdigheden? De boodschap is raak en actueel, al blijven de beginnende makers wat hangen in herhaling. Een duidelijke spanningsboog ontbreekt, waardoor het halve uur precies genoeg blijkt.
Campagnebeeld van Lara Peters en Femi van Elshuis voor hun voorstelling ‘DuoPethotti’. Foto Casper Koster
Jazz en poëzie
Ook Gershwin Bonevacia brengt een innerlijke reis naar het podium in Gershwin Unplugged. Samen met zijn jazzband presenteert hij zijn debuutalbum Omhoog, waarin persoonlijke groei en het najagen van dromen centraal staan.
Vanaf de eerste woorden weet Bonevacia te betoveren, ondersteund door de warme klanken van gitaar, piano, drums en zang. Maar bovenal met de kracht van zijn poëtische taal: „Omhoog gaan betekent soms omlaag of terug. De kracht zit niet in wie je bent, maar in het uitbreiden van wat dat betekent.” Je zou elk woord willen vangen en bewaren, om jezelf aan te herinneren als het tegenzit.
Het is weliswaar geen klassiek theater en hoewel Bonevacia zichzelf ziet als „schrijver en dichter die een poging doet muzikant te zijn”, blijken hij en zijn band helemaal thuis op de Parade.
Gershwin Bonevacia tijdens de voorstelling ‘Gershwin Unplugged’. Foto Erik van ‘t Hof
Traumatherapie met een knipoog
„Wij gaan in traumatherapie, traumatherapie, traumatherapie! Alle prikkels verdraag ik niet!”
Geheel in het thema van persoonlijke ontwikkeling en zelfreflectie begeleiden Monique Klemann en Lucretia van der Vloot zingend een traumatherapiesessie. Bekende nummers als ‘Voulez-Vous’ van ABBA en ‘Gypsy Woman’ van Crystal Waters krijgen een frisse twist met de muzikale begeleiding van pianist Jan Robijns.
Tussen de zelfspot, lichte teksten en vrolijke melodieën snijdt het zangduo zwaardere thema’s aan: ouder worden, liefdesverdriet, angsten en discriminatie. Dat doen ze vooral samen, maar ook met een eigen solo. Klemann zingt een melancholisch liefdeslied: „Ik sluit mijn ogen, tel tot vier, als ik ze open doe sta jij weer hier”, en Van der Vloot gebruikt lichte ironie om de onzekerheid over haar billen aan te kaarten: „Wij waren nooit vriendinnen, mijn achterkant en ik.”
In een gezamenlijk nummer over slavernij delen ze hun ervaringen met discriminatie. Het thema is beladen, maar de toon blijft licht, zonder tekort te komen aan overtuigingskracht.
De zuivere uithalen, sterke mimiek en een positieve energie maken de voorstelling een aanstekelijke therapiesessie die verrassend goed werkt.
Wie had gedacht dat traumatherapie, een wandeling door de polder en een poëtisch jazzoptreden zo opbeurend konden zijn? De Parade blijkt een gepaste plek om persoonlijke worstelingen te bevragen en er samen om te lachen.
Zangeres Monique Klemann en pianist Jan Robijns in de voorstelling ‘Traumatherapie’. Foto Erik van ‘t Hof
Emoji’s lijken een directe digitale vertaling van menselijke gezichtsexpressie.
Maar zijn ze dat ook?
De ‘knipoog met uitgestoken mond’ laat zien hoe emoji’s op hun beurt onze expressies beïnvloeden.
Je moet er echt even op oefenen, als je hem na zou willen doen. Eén oog dicht, de tong ver uitgestoken: de ‘Face with Stuck-Out Tongue and Winking Eye’, voor kenners: nr. 1f61c in het Unicode Systeem, is een van de oudste emoji’s, en zou een „gevoel van opwinding, gekte en clownerie” overbrengen, zoals website emojipedia het formuleert – al kan hij volgens Google AI ook „flirterig” worden opgevat.
Geheel eenduidig is de betekenis van deze emoji dus niet, maar toch wordt de ‘winking face with tongue’, zoals de verkorte benaming luidt, ook buiten het telefoonscherm gebruikt. In de dagelijkse communicatie is hij nog niet vaak gesignaleerd, maar als fotopose is hij al zeker twaalf jaar populair – sterren als Taylor Swift, Selena Gomez en Miley Cyrus stonden er regelmatig mee op de rode loper. En dat terwijl deze gezichtsuitdrukking tot voor vijftien jaar geleden slechts sporadisch op foto’s opdook: knipogen met tong uitsteken werd dus eerst echt bekend als een digitaal pictogram, en is daarna pas een breed inzetbare uitdrukking voor het gezicht geworden.
Een reeks emoji’s van gezichtsexpressies.
Misschien laat niets het succes van emoji’s – die op 17 juli hun officieuze, in 2014 door emojipedia geïnitieerde, World Emoji Day vieren – beter zien dan zo’n proces. Ze worden beschouwd als een soort directe digitale vertaling van de menselijke gezichtsexpressie. Het schema is daarbij even simpel als effectief: het gele gezichtje met de brede glimlach duidt op een positieve emotie, die met de mond naar beneden een negatieve, en de tientallen andere variaties in expressies (op een totaal van inmiddels 3790 emoji’s) zijn er voor de nuances eromheen. En het werkt, blijkt uit onderzoek. Emoji’s functioneren als een soort emotionele begeleiding van geschreven berichten – alsof ze inderdaad universeel geldende menselijke gezichtsexpressies zijn.
Oorsprong
Alleen: dat zijn ze niet. De oorsprong van de emoji’s wordt vaak gelegd bij de vondst van computerwetenschapper Scott Fahlman. Hij bedacht in 1982 de emoticons : – ) en : – ( om een positieve en een negatieve emotie uit te drukken in e-mailverkeer. Hun mondiale succes kwam na 2010, toen de typografische emoticons werden omgezet in de eerste reeks gele pictogrammen van Unicode, het Californische consortium waarin naast de grote technologiebedrijven als Apple, Facebook en Google ook bijvoorbeeld de Universiteit van Berkeley zit. Unicode beheert sindsdien de eenheid in de emoji-communicatie.
Nr. 1f61c zat ook bij die eerste lichting. Hij is geleidelijk ontstaan, zoals cultuurwetenschapper Wolfgang Ullrich in zijn essay Selfie (2019) heeft laten zien: eerst bestonden er in de jaren tachtig knipoog-emoticon ; – ) en : – p om een uitgestoken tong te verbeelden, daarna ontstond er de combinatie ; – p, die in 2010 de ‘winking face with tongue’-emoji werd. Na 2012, toen de relatief nieuwe sociale media hun eerste hoogtepunt beleefden, werd hij ineens snel bekend als een internetmeme: selfies werden gepost waarbij mensen deze expressie uitbeelden, met als misschien wel prominentste deelnemer Barack Obama, die hem tijdens zijn campagne voor Obamacare in een pr-filmpje gebruikte.
Still uit een Buzzfeed video in 2015 waar Obama Obamacare aan het promoten is.
Beeld Buzzfeed
Al enkele decennia woedt er onder psychologen het debat in welke mate gezichtsexpressies biologisch of cultureel bepaald zijn. De lachende en boze emoji zijn in hun oorsprong nog gebaseerd op een algemeen herkenbare menselijke expressie, maar bij de ‘winking face with tongue’ is dat al een stuk minder het geval. Zijn brede verspreiding in de afgelopen tien jaar zou je dus vooral een cultureel fenomeen kunnen noemen, en zijn selfie-variant een expressie passend bij de context van deze tijd, zoals Ullrich het omschrijft: bedoeld om in het bombardement aan beelden met een nét wat overdreven uitdrukking op te kunnen vallen.
Lees ook
Lees ook Het tulpenveld is net te theatraal en daarom perfect voor een selfie
Esperanto
Nr. 1f61c laat daarmee treffend zien hoe het palet aan gezichtsexpressies door de digitalisering wordt beïnvloed. Maar: is dat erg? Emoji’s, zo zeggen sommige wetenschappers lyrisch, zijn niets minder dan een nieuwe wereldtaal geworden, een Esperanto met de taal van het gezicht, die overal ter wereld begrepen zou moeten kunnen worden. Maar critici, zoals neurowetenschapper Andrew Huberman, wijzen erop dat door het steeds veelvuldiger gebruik van emoji’s zoiets als een ‘emojificatie’ van gezichtsuitdrukkingen plaatsvindt. De emoji’s zijn slechts een schematische weergave van expressies, ze suggereren dat ‘vrolijk’ door middel van een brede lach wordt uitdrukt en ‘droevig’ door een hangend mondje – en als gebruikers daar te veel waarde aan gaan hechten, worden de gelaagdheden van de echte uitdrukkingen weggedrukt.
Miley Cyrus bij het Metropolitan Museum of Art in New York in 2018.
Foto Jackson Lee/Getty Images
Ook culturele eigenheden zouden het onderspit delven. In de jaren tachtig was : – ) in westerse landen de manier om blijdschap typografisch uit te drukken, maar in Japan koos men voor de schrijfwijze ^_^. Deze kleine typografische verschillen zouden het veel grotere culturele verschil laten zien in hoe er in beide culturen uiting wordt gegeven aan blijdschap: in het Westen meer nadruk op de mond, in het Oosten meer uitdrukking in de ogen. Ook zou toen nog duidelijk zijn dat, om maar wat te noemen, Zuid-Koreanen een andere betekenis aan de knipoog toekennen dan Nederlanders. Deze cultuurverschillen zijn in de emoji-pictogrammen na 2010 niet, of veel moeilijker, te ontdekken.
Emoji nr. 1f61c is precies dit: een grote gelijkmaker. Vijftien jaar na zijn introductie wordt hij gebruikt in Europa, Midden-Oosten en Azië, alsof hij universeel is. Maar wat hij exact betekent, lollig of flirterig? Dat doet hij toch echt pas in de context van het gesprek, net als een gezichtsuitdrukking in het echte leven. Helemaal zonder spraakverwarring werken ook de emoji’s niet.
Herman Hertzberger kijkt goed naar beneden. Dat deed hij niet altijd, architecten kijken juist naar boven, naar de gebouwen. Maar nu is hij 93 en moet hij goed opletten waar hij zijn voeten neerzet als hij zijn ronde maakt door het Amsterdamse Sarphatipark, of boodschappen doet. Of als hij naar kantoor gaat, dat doet hij eens per week.
En als je de grond goed in de gaten houdt, zie je wat daar allemaal ligt. Plastic ringen, stokjes, clipsluitingen, scherven van achterlampen, lege pillenstrips, veren, bladeren, kleine roosters, papieren, fietslampjes, metalen platen, glas, smintdoosjes, aluminiumfolie.
Hertzberger maakt er collages mee. Hij ziet de straatrommel als een „getuigenis van onze overvloed”. De eerste maakte hij in 2016, formaat 11 bij 17 centimeter. Die afmeting heeft hij aangehouden in alle volgende collages. „Ik snap niet dat schilders er altijd voor kiezen in meerdere formaten te werken.” Hertzberger is van de structuur, vrijheid heeft kaders nodig. De werken zijn tentoongesteld in zijn woonkamer, neergezet op zeven planken boven elkaar. Een wand vol kleurige snippers. Eigenlijk, zegt Hertzberger als we ervoor staan, moet je ze niet zo als geheel bekijken, maar als losse werken. Dan zie je: in elke collage zit een systeem, balans, kleuren en materialen die terugkomen, zich tot elkaar verhouden.
Herman Hertzberger maakt sinds 2016 collages van straatafval. De werken zijn een „getuigenis” van overvloed, zegt hij.
De architect heeft in juli een boek uitgebracht, Shaping Freedom: Architecture 1959-2025. Het zal „zeer waarschijnlijk” zijn laatste boek zijn, schrijft hij in de inleiding. Het boek bevat de kern van zijn gedachtegoed, over hoe belangrijk het is dat architectuur vrijheid faciliteert. Hij wilde zo’n publicatie niet volledig overlaten aan iemand anders, nee, „ik had al moeite genoeg de Engelse vertaling uit handen te geven”. Maar het boek is óók een aanklacht, een pleidooi dat hij vaker houdt, al lang houdt: de hedendaagse architectuur is niet sociaal genoeg. Architectuur, vindt hij, moet een voorziening zijn. Hij schrijft het nog eens op tijdens ons gesprek, voorziening; het is een goed woord.
Sinds de jaren zeventig bewoont hij de onderste helft van een grote stadswoning uit het einde van de negentiende eeuw, tegenover het Sarphatipark in Amsterdam. Hij is een man die het met baksteen nooit zo heeft kunnen vinden. Maar hij kan het in zijn eigen huis goed tolereren. Hij is er ooit gaan wonen omdat, ja, „wij kregen de mogelijkheid”, hij kende de bewoners die weg gingen, „het was groter dan wat we hadden, we woonden in bij andere mensen”. En zo tegenover het park, dat is fantastisch. Inmiddels heeft hij alleen de begane grond in gebruik, de verdieping daarboven laat hij aan een student. De woonkamer is sober en uitbundig tegelijkertijd. Sober, omdat luxe, nieuwigheid, glans ontbreekt. Uitbundig, vanwege de verzameling aan spullen, meubels, onderzetters, boeken (ongeveer tachtig over de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier) en werken aan de muur die gekoesterd worden, elk zorgvuldig lijken uitgezocht.
In de gebouwen die hij zelf heeft neergezet, gebruikt Hertzberger liever betonblokken. Hij ontwierp het kantoor van Centraal Beheer in Apeldoorn (‘de rots’), Vredenburg in Utrecht, de Weesperflat in Amsterdam, Montessorischool in Delft (en vele andere scholen), de Diagoonwoningen, ook in Delft. Hij is een van de invloedrijkste Nederlandse architecten van de twintigste eeuw, als een van de verkenners van het structuralisme, gebouwen uit eenheden. Als hij praat over architectuur, dan praat hij over hoe mensen zich tot elkaar verhouden, of zouden moeten verhouden.
U schrijft in het boek dat veel huizen, appartementen die nu gebouwd worden eigenlijk ‘opbergdozen’ voor mensen zijn.
„Ik ben er zo bang voor dat, omdat er dus die woningnood is, dat ze denken: we gaan gewoon maar bouwen, bouwen zonder ideeën. Als ik zie wat voor woningen er gemaakt worden, dat is zo treurig. En volkomen niet in overeenstemming met de overvloed die we ons op zoveel andere fronten van het leven wel permitteren. Als mensen al een balkonnetje krijgen, is dat net groot genoeg voor een vuilniszak.
„Mensen lijken geen idee te hebben van hoe belangrijk het is om de basics van een woning toch iets ruimer te zien. Niet alleen maar dat er een douche moet zijn, en nog een paar dingen waar bouwvoorschriften voor zijn. Neem deze buitenruimte, hier.”
Hij gebaart naar het vlonderterras, achter hem. Hertzberger zit aan de eettafel, met zijn rug naar de tuin. De deuren zijn opengeslagen naar een terras, de tuin is groen. Zijn vrouw Hansje hield van tuinieren. Nu komt zijn dochter elke week en dan helpt ze in de tuin.
„Dit is van afmetingen waar ik jaar in jaar uit met de hele familie heb kunnen eten ’s avonds in de zomer.”
Deze woning is alles behalve een opbergdoos. Dit is echt een woon- en leefruimte.
„Een huis moet de voorwaarden scheppen voor verbinding. Niet alleen binnenshuis, ook met de straat, de buren. En op de een of andere manier wordt het toch gezien als… Het lijkt nu belangrijker om met een woning bescherming te bieden aan de individuen. Maar er moet ook iets zijn wat verbinding oproept, cohesie. En dat bestaat volkomen niet meer.
„Ik wil niet te hard zijn, maar… Ik vind dat die architecten… het is toch eigenlijk misdadig dat die daar intuinen.”
U heeft het een keer zo geformuleerd: „Architecten leveren tegenwoordig het behangsel van het neoliberalisme.”
„Ja, nou ja, ‘het neoliberalisme’, als je dat zegt, dan ben je bij de linkse elite. Daar moet je natuurlijk weer voor oppassen.”
De tijd is anders nu, hebben architecten überhaupt de ruimte nog om sociaal te ontwerpen?
„Die ruimte is in mijn tijd ook klein geweest. De ruimte was toen nog in decimeters te meten. En die is nu in centimeters te meten. En dat is zonde. Maar ze moeten ertegen in gaan, ze mogen zich er niet voor lenen.”
Hoe deed u dat dan, met uw opdrachtgevers?
Hij lacht. „Ja, dat weet ik eigenlijk niet.”
Na wat nadenken: „Ik heb op de een of andere manier altijd smoesjes gevonden. Nou ja, smoesjes is een negatief woord. Aanleidingen heb ik gevonden om die vrije ruimte te maken. Aldo van Eyck, de architect, die ik toch beschouw als een van mijn belangrijkste leermeesters, zei het zo: ‘Architectuur moet je als smokkelwaar binnenbrengen’. En dan bedoelde hij niet de mooiigheid, maar de basis, de voorzieningen. Je moet handig zijn als architect. Dus ik heb er mijn hele leven voor gevochten onbestemde ruimte te maken.”
Vrijheid
Op de salontafel bij de bank ligt Over vrijheid van de Amerikaanse historicus Timothy Snyder. Hertzberger leest het nu. Die Snyder, zegt hij, begint er ook over, met iets andere woorden. Voor vrijheid is nodig dat er ruimte is voor het onvoorspelbare, het onbestemde, dat niet álles al vastligt. Die vrijheid moet er zijn in een maatschappij, maar ook in een gebouw, in een woning, in een kantoor.
Hertzberger noemt dat ‘tussenruimte’, of onbestemde ruimte. Hij paste het bijvoorbeeld toe in een van zijn belangrijkste werken, het kantoorgebouw (ontworpen tussen 1967 en 1972) dat hij voor Centraal Beheer ontwierp, in Apeldoorn. Het is een structuur uit kubussen, opgebouwd in verschillende lagen. De ruimte binnen is als een landschap, met werkplekken, balkons, ontmoetingsplekken, een koffiehoek (toen nog uitzonderlijk, de directeur vroeg zich af of mensen nog wel zouden werken). Dwars door het gebouw liet Hertzberger twee ‘straten’ lopen, twee wandelgangen met gemeenschappelijke ruimte, die de kubussen van het gebouw met elkaar moesten verbinden en van het geheel een ‘stad’ moesten maken. Openbare, onbestemde ruimte kan in een stad voor verbinding zorgen, maar ook in een gebouw, vindt Hertzberger.
Het grijze beton van het gebouw riep wat twijfel op: zou het niet te somber zijn voor de duizend medewerkers? Maar het kantoorpersoneel deed waar Hertzberger op had gehoopt: ze maakten zich de ruimte eigen, met posters, tekeningen en knutselwerken.
In zijn werkkamer heeft Hertzberger „ongeveer tachtig boeken” over Le Corbusier.
Centraal Beheer staat nu (nog) leeg. Al sinds 2013. Verschillende ontwikkelaars zijn erop vastgelopen. De laatste, Certitudo Capital, concludeerde dat het gebouw met een doorsnede van honderd meter een „te platte pannenkoek” was, moeilijk te vermarkten.
In 2023 is een documentaire verschenen over het gebouw, Proof of the Pudding. Want dat is het gebouw voor Hertzberger: een test, werkt het gebouw, is het structuralistische idee dat eraan ten grondslag ligt ook na vijftig jaar toe te passen.
Voor projectontwikkelaars die het gebouw op een financiële manier moeten bekijken, wordt die ‘tussenruimte’ te duur bevonden, niet rendabel. Wat vindt u daarvan?
„Dat is steeds het verhaal. Ik zou kunnen denken: het gebouw werkt nu niet, maar dat is omdat mensen ernaar kijken als een financiële puzzel in plaats van wat kunnen we met deze ruimte doen. Maar tegenwoordig wordt alles als een financiële puzzel bekeken. Goud is van alles de maatstaf. Je hebt zo’n aardig programma, Tussen Kunst en Kitsch. Daar zie je dus allemaal leuke verhalen over objecten. En dan komt altijd weer die vraag: ‘Wat zou het kosten?’ De waarde wordt niet uitgedrukt in de zeldzaamheid, in de verrassende nieuwigheid, of in de bijzondere stellingnamen. Nee, de waarde van iets wordt puur en alleen in geld uitgedrukt.”
Oorlog
Hertzberger schuift een vel papier naar zich toe. Hij heeft het mailverkeer voorafgaand aan het interview afgedrukt. In een van de mails vraag ik of hij door dat gedoe met Centraal Beheer niet twijfelt aan de houdbaarheid van zijn ideeën. Een half jaar geleden, toen de gemeente Apeldoorn het gebouw kocht met het voornemen orde op zaken te stellen (er komt misschien een ‘Politie Experience’), had hij al eens antwoord gegeven: nee, geen twijfels. Hij begint er zelf over.
„Je vraagt ergens: hoe kom je aan die consistentie. Daar wil ik wel antwoord op geven. Ik ben dus opgegroeid in de Tweede Wereldoorlog. Het was een angstige tijd, en toen heb ik goed begrepen wat vrijheid eigenlijk betekent. Want je mocht dit niet, je kon dat niet, kortom, je werd beknot. En dat heeft mij gevormd.”
Hertzberger is geboren in 1932, had een Joodse vader en een niet-Joodse moeder. Hij groeide op in Amsterdam, in de Rivierenbuurt. Ze kwamen de oorlog door, maar zijn vader, die zich als huisarts de taak had gesteld Joodse Amsterdammers van deportatie te redden met vrijstellingen, bleef erdoor getekend.
Een schets van Herman Hertzberger.
„De oorlog viel gelijk met, wat iedereen in zijn pubertijd heeft, zich afzetten tegen – ook dat nog! – tegen je ouderlijk huis. En dat had voor mijn gevoel te maken met baksteen, met somberte. Na de oorlog, had je de modernen en de conservatieven. Ik heb toen heel duidelijk gekozen voor de modernen. Die hadden een plat dak, daar kon je op zitten, mooie tuinen op maken.”
Vrijheid werd belangrijk in zijn werk. Die vrijheid moet je als architect vormgeven, er moet ruimte zijn waarvan de gebruikers van een gebouw zélf kunnen bepalen wat ze ermee doen. Die tussenruimte dus, onbestemde ruimte. En daarom blijft hij daarin geloven.
„Nu ligt de verantwoordelijkheid bij de nieuwe generatie, die moet nu een nieuwe weg kiezen”, net zoals Hertzberger zelf deed. Hij krijgt vaak brieven van jonge architecten. Hij heeft hoop, voor de nieuwe generatie.
Toch blijft Hertzberger betrokken, ook al trad hij tien jaar geleden terug als directeur van zijn architectenbureau. Onlangs nog, gaf hij een toespraak bij een verbouwing van TivoliVredenburg. Hertzberger ontwierp het in 1979 geopende Muziekcentrum Vredenburg, waarvan de grote zaal en omliggende ruimtes onderdeel zijn van wat nu TivoliVredenburg is. Die ruimte is, zoals de architect het bedacht had, nu verbonden met het naastgelegen plein door een nieuwe entree. Bij de presentatie hield de architect een toespraak, hij vermaakte zijn publiek met grappen, genoot zichtbaar van de interesse.
Bij de presentatie zei u: „Dit gebouw laat me nooit meer los, en dat vind ik wel leuk.” Hoe is dat, om te leven met al die gebouwen die u nooit meer los laten?
„Nou, ik zal eerlijk zeggen, dat is een grote verwondering. Al die mensen komen terug bij ons architectenbureau: die willen verbouwen, die moeten dit, die moeten dat. Ja, ik doe mijn mond wel open, al heb ik in feite niets meer te beslissen, niet formeel. Maar in die zin ben ik met al die gebouwen dus nog bezig. Ik moet nu leren, want ik ben dus inmiddels 93, om afstand te nemen. Dat is best moeilijk, maar dat doe ik wel. Maar zo’n gebouw als Centraal Beheer, daar blijf ik me mee bemoeien, tot ik dood ga.”