In ‘Trust’ wil choreografe Kalpana Raghuraman de dynamiek van vertrouwen laten zien

Soms komen twee tegenovergestelde ontwikkelingen vrijwel tegelijkertijd. Kalpanarts, het gezelschap van de Nederlandse choreografe Kalpana Raghuraman, belandt door de aritmetica van het Fonds Podiumkunsten onder de gevreesde zaaglijn: ondanks een positief advies krijgt de groep per 1 januari geen subsidie meer wegens ontoereikend budget. Niet lang na die onheilstijding kon Raghuraman wereldkundig maken dat zij als nieuwe Creative Associate aan de slag gaat bij Het Nationale Ballet.

De komende twee jaar maakt ze er voorstellingen en zal ze met dansers en het artistieke team van HNB werken aan onderzoek en uitwisseling. Dat is interessant voor de choreografe, danseres en antropologe, en een mooie verkenning van nieuw terrein voor het balletgezelschap: Raghuramans hybride van hedendaagse, urban dans en klassieke Indiase stijl.

Of het een met het ander te maken heeft is onbekend, maar de titel van haar nieuwe voorstelling is Trust. Hierin wil de choreografe met vijf dansers en de Spaanse zangeres Paloma Lázaro Arteaga in groepsscènes, soli en duetten de dynamiek van vertrouwen tonen: opbouw, verval en herovering. Als leidraad fungeren de term Maya uit de hindoeïstische filosofie, die uitgaat van de sluier van (particuliere) illusies die het zicht op de werkelijkheid verhindert, en de six healing sounds-meditatie die negatieve emoties wil tegengaan.

Wantrouwend

Bij aanvang staan de zes performers voor op het toneel opgesteld tussen zes lichtkegels. Ze zijn gekleed in grijze kostuums (Jookje Zweedijk) met subtiele verwijzingen naar Indiase kostumering. Als ze langzaam achterwaarts bewegen, gaan hun blikken wantrouwend naar elkaar en richting publiek, alsof ze ieder moment een aanval kunnen verwachten. Arteaga’s klaaglijke zang begeleidt het openingsdeel waarin de armbewegingen aanhoudend gespannen zijn en de handen klauwen. Het eerste duet (Laila Gozzi en Riccardo Zandoná) vertrekt vanuit vanzelfsprekende samenwerking. De kleine Gozzi beklimt Zandoná, plooit zich om zijn lichaam en laat zich door hem steunen, dragen en, staand op zijn voeten, verplaatsen. Later rolt en kronkelt Gozzi als een duveltje over de vloer, tong ver uitgestoken.

Daarna volgen de scènes elkaar vrij schools op in groepsdans-solo-groepsdans-duet-groepsdans (enzovoort). De overgangen zijn daarbij nogal bot, een probleem dat zich wel vaker voordoet in het werk van Raghuraman. Dat defect wordt deels gecompenseerd door de sterke dansprestaties van onder anderen Raghuramans vaste danser Sooraj Subramaniam, wiens sterke basis in klassieke Indiase dansstijlen altijd herkenbaar is in de markante articulatie van zijn bewegingen, of die nu dicht tegen Indiase dans aanschuren of volledig westers-hedendaags zijn.

Per scène verschilt de energie. In de solo van Zandoná is die los en wild; de danser wervelt woest over het toneel, de armen ver uitgeslagen. Een groepsdans is juist heel compact en gebonden, met dansers die elkaar vasthouden en samen een kring vormen – hét symbool voor gemeenschap. Expressief is de scène waarin emoties als verdriet, angst, woede en dergelijke de gezichten van de dansers tot grimassen vervormen.

Door de zang van Arteaga en de Indiase invloeden in de composities van Simone Giacomini hangt er een mystieke waas over het geheel. De opbouw van de voorstelling is echter te keurig in brokjes gehakt en te weinig vloeiend om echt mee te gaan in de sfeer en thematiek. Jammer, want het bewegingsmateriaal van Raghuraman is vaak erg fraai.