In onze wereld vol openlijke emoties valt er ook iets te zeggen voor discretie

Woede. Liefde. Jaloezie. Vaak overweldigende emoties, hoe gaan we ermee om? Drie Vlaamse auteurs klommen in de pen, met als gevolg dat er nu drie mooi vormgegeven boekjes, met als gedeelde titel Een kleine filosofie van grote emoties, bij uitgeverij Pelckmans zijn verschenen. Schrijver Saskia de Coster richtte zich in een novelle op jaloezie, haar collega-auteur Erwin Mortier stortte zich op de liefde en filosoof Ignaas Devisch onderzocht hoe we tegenwoordig, in vergelijking tot vijftig jaar geleden, onze emoties openlijk delen.

Het resultaat is een geslaagde serie waarbij met name Mortier en Devisch – die meer essayistisch te werk zijn gegaan – met een scherpe blik de huidige samenleving fileren.

Zo roept Mortier, die zich niet richt op de romantische liefde maar eerder de hele wereld in liefde omarmt, de lezer op om in een spiritueel steeds armer wordende samenleving, waarin het markt-economisch nutsdenken domineert, juist diegenen te eren die er met hart en ziel zijn voor de ander: ‘De verplegers die onze botten masseren, de bibliothecarissen die echt van boeken en lezers houden […] de schoenwinkels die van vader op zoon, van moeder op dochter overgaan.’

En niet alleen dat, de liefde strekt nog veel verder: ‘Denk aan al die overvloed van andere levens, andere wezens, andere levenskracht, andere dorst, andere honger, andere driften die door je poriën in je binnendringen en je helemaal doordrenken van je eigen vervlechting met de vrijgevige wildheid waarmee de aarde jou uit haar rokken heeft geschud.’

Ja, doet Mortier je voelen, de wereld is prachtig, barst van de liefde en daarom mogen we ook niet vervallen in een bestaan dat louter draait om efficiëntie en economisch gewin. ‘Zouden lieden die zich afvragen wat het nut is van poëzie of literatuur, zich ook afvragen wat het nut is van zonsondergangen of wilde hyacinten, de wending van rivieren of woorden, of de donkere, koele bedachtzaamheid van de bossen?’, vraagt hij zich af. Wie wil leven, zo lijkt hij te willen zeggen, moet voelen, ervaren en van kronkelende paden afdwalen. Daarin spelen de kunst en de literatuur een belangrijke rol, en juist ook al het andere dat niet direct meetbaar of beheersbaar is.

De hand van grootvader

Het belang van dit soort openheid en medemenselijkheid komt ook terug in het essay van Ignaas Devisch. Al op de eerste pagina’s schrijft hij: ‘Het zachtste gebaar waarvan ik ooit getuige was, komt van de hand van mijn grootvader. […] Die streelde door het haar van zijn overleden vrouw, met wie hij 63 jaar getrouwd was geweest.’

Zijn grootvader, een vloerlegger en klusjesman, was een man van weinig woorden. Maar toen zijn vrouw was overleden, zag Devisch hem ineens dat tedere gebaar maken. Het maakte indruk want, zoals hij schrijft, zijn grootvader ‘was geen streelmens’. Integendeel, hij was een dienstbare man die twee wereldoorlogen had meegemaakt, armoede had gekend en drie kinderen had verloren. Zijn grootvader deed wat nodig was en als er iets verwerkt diende te worden, deed hij dat in stilte en eenzaamheid. Emoties waren ‘een private kwestie en alleen toegestaan tijdens speciaal daartoe voorziene rituelen – huwelijk of begrafenissen’.


Lees ook
‘Dagelijksheid is geen obstakel’

‘Dagelijksheid is geen obstakel’

Dat is inmiddels veranderd, stelt Devisch. Tegenwoordig zijn we gestopt met dat zwijgen. In onze geseculariseerde samenlevingen staat het ontwikkelen van de eigen identiteit voorop en hebben we dienstbaarheid ingeruild voor zelf verwerkelijking en zelfexpressie. ‘Niet hoe de wereld is staat centraal maar hoe we die ervaren en met die ervaring naar buiten komen.’

Dat is deels positief, stelt hij, want ‘in een kleine halve eeuw zijn we zijn geëvolueerd naar een spreekcultuur met veel meer aandacht voor een gelijkwaardige plaats voor vrouwen in de samenleving, voor diversiteit en identiteitsbeleving, voor mentaal welzijn en grensoverschrijdend gedrag.’ Transparant zijn over hoe we ons voelen maakt inmiddels deel uit van het sociaal contract.

En toch, zo constateert Devisch, zit daar een keerzijde aan. Het gebod dat alles en iedereen zichtbaar moet worden, dat niemand nog iets mag en kan achterhouden, kan ook leiden tot dwang: ‘We moeten de hele tijd als persoon ‘aanwezig’ zijn: emoties tonen op het werk, vertellen hoe we ons voelen tegenover collega’s, publieke bekentenissen plegen.’ Gevoelens uiten kan mensen verbinden, maar, zo stelt Devisch, wat is het gevolg van het feit dat het ‘ik’ inmiddels de spil is geworden van dit hele emotionele gebeuren? ‘Het gaat om hoe ik me voel bij iets, hoe ik iets heb ervaren, wat anderen met mij doen en wat ik daarvan vind.’

Daarnaast wijst hij op een andere ontwikkeling. Want vanuit welk mensbeeld delen wij al die emoties? Ook dat is in de afgelopen vijftig jaar gekanteld, meent Devisch. Voor een tragisch mensbeeld, zoals we dat kennen uit de Griekse tragedies waarin het toeval een belangrijke rol speelt, is in onze huidige technologische leefwereld geen plek. Met als gevolg dat ‘we het leven naar eigen goeddunken en voorkeuren menen te kunnen controleren en sturen, inclusief onze emotionele huishouding.’


Lees ook
Vraag je in het nieuwe jaar af: voegt mijn emotie iets toe, of is ze slechts olie op het vuur?


Uitgaande van zo’n radicaal opgevatte individuele vrijheid is het opbouwen van een sociale orde bijzonder lastig geworden. ‘Niet alleen delen we vaak geen wereld met elkaar, de emoties zijn zo sterk dat we elkaar naar het leven staan’, aldus Devisch. Hij wijst op de hevige debatten die tussen familieleden konden ontstaan tijdens de Covid-periode (voor of tegen vaccinatie) maar ook op de vele ‘ik ben’-discussies (genderfluïde, queer en andere identiteiten) die nu de samenleving beheersen. ‘Door emoties te presenteren als een vaste entiteit onttrek je ze aan het gesprek en vervang je de uitwisseling door een pakket eisen over de wijze waarop je wenst aangesproken te worden of benaderd te worden. En zijn we zeer snel beledigd als anderen niet aan die eisen tegemoet komen.’

Deze ‘opgeklopte verongelijktheid’ staat een onderlinge verbondenheid in de weg, meent ook Mortier. Volgens hem is er steeds minder ‘echte woede’, waarmee hij niet zozeer doelt op de morele verontwaardiging die via sociale media wordt gedeeld, maar op ‘diep gevoelde verontwaardiging’. ‘Wie nooit kan vloeken, zal ook nooit echt kunnen zingen. Wie niet weet wat het is om de vuist te ballen, zal ook nooit de weldaad ervaren om de ander de hand te reiken.’ Doordat we ons steeds meer terugtrekken in ‘onze door algoritmen gedirigeerde stadstaatjes en politiek, sociaal en moreel bewogen parlementjes op Facebook, X en Tiktok’, verliezen we de werkelijke betrokkenheid op elkaar. En dat terwijl er volgens Mortier genoeg is om samen voor te strijden: denk aan de uitholling van onze democratieën of het mondiale systeem waarin multinationals de vrije hand hebben.

We delen een bestaan

Wat verbindt ons nog? Weinig, lijkt het, en je zou er moedeloos van worden, zeker wanneer je ook nog leest hoe Mortier als een soort Don Quichot ten strijde trekt tegen AI (hij voert graag absurdistische onlinegesprekken met chatbots) en schrijft over dolgedraaide zorgsystemen, waarbij alles draait om efficiëntie en de menselijke maat ontbreekt. Gelukkig komt Devisch met een zinnig antwoord. Zo wijst hij onder meer op een term uit het denken van de Franse filosoof Jean-Luc Nancy: être partagé. Als mens delen we een bestaan maar we zijn ook verdeeld over de wereld. ‘We leven niet op dezelfde plaats en we zijn niet met elkaar versmolten’, legt Devisch uit. Om in verhouding met elkaar te komen is er volgens hem iets van samenkomst of samenhang nodig. ‘Onze lijven moeten bijeenkomen […] We moeten elkaar aanraken, tegen elkaar aan schuren of schurken of met elkaar botsen. Dan wordt het interessant. En zinvol. En emotioneel. Lijven die bijeenkomen stichten menselijkheid en emotionaliteit.’

Kortom, echt delen, niet alleen op afstand via sociale media, dat is waar deze tijd om vraagt. Het zijn ware woorden, alleen hoe we dit in praktijk gaan brengen, daar wijdt Devisch niet over uit. Maar hij komt wel met een ander waardevol punt. Want moeten we niet beter gaan nadenken over wat we wel en niet met elkaar willen delen? Transparantie over gevoelens lijkt tegenwoordig het allerbelangrijkst te zijn, maar wellicht zijn er ook goede redenen om juist niet aanhoudend alle gevoelens telkens met elkaar te delen. Devisch pleit dan ook voor een term die, in de huidige roeptoeterwereld, bijna ouderwets klinkt: discretie. Want wellicht is het helemaal niet zo verkeerd om soms niet iets te vertellen of een ander niet ergens mee te confronteren. Discretie, aldus Devisch, leidt namelijk tot een veilige sociale ruimte. ‘Voor mijzelf omdat ik niet verplicht wordt alles te vertellen wat in mij omgaat. En voor anderen omdat ze geen schrik moeten hebben voortdurend te worden becommentarieerd of zich te moeten verantwoorden voor wat ze doen […] of wat er in hen omgaat.’

Belang van privacy

Daarmee breekt Devisch een lans voor het belang van privacy, dat draait om ‘rust in je hoofd en je lijf, om de zekerheid dat je kwetsbaar of veilig kan zijn’. Ook Mortier, die moedeloos wordt van ‘het getokkel van al die lange tenen’ sluit zijn boek af met een oprechte oproep tot zorg. Toen zijn vader stierf, was diens grootste droefenis dat hij de kinderen en kleinkinderen moest achterlaten. ‘Zorg goed voor elkaar’, was zijn verzuchting. En dat is waar Mortier voor pleit: ‘We zijn een samenleving zolang we ons verbeelden hoe we ons op de beste manier tot elkaar kunnen verhouden, waar een goed leven op neerkomt en hoe we daar het beste gestalte aan kunnen geven.’

Alleen al om die reden, en omdat er zoveel liefde en menselijkheid spreekt uit beide boekjes, is het zeer de moeite waard om deze ‘kleine filosofie van grote emoties’ te lezen.