In NITE’s bewerking van ‘Iphigeneia in Aulis’ is Iphigeneia razend

Recensie

Theater

Dans Theatergezelschap NITE zoomt in ‘My first tragedy’ in op de psyche van Iphigenia. In associatieve scènes doorloopt zij een rouwproces. Hypnotiserend, maar soms wel erg repetitief.

Scène uit de voorstelling ‘My first tragedy: Iphigeneia’ van NITE.
Scène uit de voorstelling ‘My first tragedy: Iphigeneia’ van NITE.

Foto Sanne Peper

In Euripides’ tragedie Iphigeneia in Aulis is de jonge naamgeefster een blaadje dat meedeint op de golfslag van de wind. Volwassenen besluiten dat zij geofferd moet worden aan de goden. Dan zal de wind draaien en kan de oorlogsvloot vertrekken. Iphigeneia laat het over zich heen komen. In My first tragedy krijgt de dochter van Agamemnon en Klytaimnestra wél een weerwoord.

Maar liefst zes performers geven Iphigeneia een stem in de eerste grote-zaal-voorstelling van regisseur Mart van Berckel, in samenwerking met choreograaf Angela Herenda. Ze dragen identieke pruikjes, allemaal een wit hemd en een spijkerbroek. Verwacht geen tragedie in de klassieke vorm, maar een trip die zich het best laat samenvatten als een associatieve verkenning van Iphigeneia’s psyche. Het is een voorstelling die goed past bij het Groningse stadsgezelschap NITE: een performance op het snijvlak van dans en bewegingskunst, met uitgesproken beelden en een prominente rol voor audio.

In My first tragedy bewegen de spelers als één lichaam. Ze slingeren collectief hun woede de ruimte in en raken gezamenlijk in trance door de snoeiharde percussie van Yung-Tuan Ku. „What! has this! to do! with me!”, dreunen ze in één van de eerste scènes, terwijl de razernij begint te kolken en ze hun lijven nauwelijks in bedwang kunnen houden. Het lijkt de aftrap van een rouwproces: eerst was er ontkenning, nu de woede.

Scène uit de voorstelling My first tragedy: Iphigeneia van NITE.
Foto Sanne Peper
Scène uit de voorstelling My first tragedy: Iphigeneia van NITE.
Foto Sanne Peper

Bezinning

De rust keert terug in een gebed dat op de tirade volgt. De spelers zingen meerstemmig en steentjes stromen uit een bak die hoog boven het toneel hangt. Het hoopje dat op het speelveld ontstaat, doet denken aan een zandloper. Elk van de performers zet een emmer onder de stroom: een sereen getik klinkt, alsof regen valt. Lang duurt deze bezinning niet: al snel worden de steentjes wild over de bühne geschopt.

Zo valt de voorstelling uiteen in fysieke scènes, die niet direct met elkaar samenhangen of uit elkaar voortvloeien. Het is een opeenvolging, waarin emoties abrupt wisselen en de motivatie achter acties vaak vaag blijft. Dat is misschien niet gek, als je bedenkt dat we ons in de geest bevinden van iemand die geofferd zal worden. De intensiteit van de performance, met een overvloed aan licht en geluid, draagt bij aan een gevoel van verwarring en onvoorspelbaarheid.

Opvallend is het repetitieve karakter van veel scènes. De spelers herhalen elkaars handelingen, maar doen ook vaak zelf hetzelfde. Zo veert iedereen woedend naar voren bij de eerste aanklacht en laat elk van de performers steentjes in een emmer tikken. Dat werkt hypnotiserend, maar is soms ook te veel van het goede, bijvoorbeeld in één van de slotscènes. De acteurs dansen dan eindeloos in een cirkel – ritmisch opverend, een huppel, een sprong. Het licht flitst, de drum knalt en de lichamen raken in trance, alsof Iphigeneia zich neerlegt bij haar einde. De acceptatie is ingetreden, het laatste rouwstadium voltooid. Deze act duurt voort, ook nadat de beelden ruimschoots zijn uitgeput.

Uiteindelijk ruist een zee op de achtergrond. Waar Euripides het offer voorkwam, blijft de bevrijding nu uit. Iphigeneia zwijgt opnieuw.

https://www.youtube.com/watch?v=CzLYzNfPjBI