„Do ajé, do ajé. Onze missie, onze missie”, schallen de stemmen van jonge rekruten over een stoffig veldje. Al exercerend vervolgen ze: „Een einde maken aan de dictatuur, dat is onze missie.”
Op bevel van de trainer trekken ze met de kolf van hun houten geweren een cirkel rond hun zwartstoffen gymschoenen. Daarbinnen stampen ze verder onder de brandende zon. Zweet maakt donkere vlekken op hun T-shirts in camouflagekleuren. Over een paar dagen is de militaire spoedcursus van 45 dagen voor de 72 nieuwkomers voltooid. Ook elders in de jungle worden jongeren klaargestoomd voor de strijd.
Massaal melden ze zich aan bij gewapende verzetsgroepen sinds de Myanmarese junta begin februari de dienstplicht aankondigde. Volgens deze wet moeten mannen tussen de 18 tot 35 jaar en vrouwen tussen de 18 en 27 jaar minimaal twee jaar in het leger dienen.
Het is een noodmaatregel. De militante opstand die uit protest tegen de staatsgreep van 2021 op gang kwam, heeft zich steeds verder uitgebreid. Voor het eerst in de geschiedenis moet het leger van Myanmar op zo veel fronten tegelijk vechten dat het troepen tekortkomt.
Naast het exercitieveld wordt een vijftal rekruten alvast kortgeschoren. Allemaal hetzelfde kapsel voordat ze hun uniformen mogen dragen. Terwijl hij wacht op zijn beurt onder de tondeuse, vertelt een 31-jarige man die anoniem wil blijven: „Iedereen weet dat het leger onschuldige burgers doodt.” Over zijn voorhoofd trekt een boze frons. „Ik wil vechten voor democratie en voor gerechtigheid.”
Hij werkte tot voor kort op een luchthaven. Al langere tijd twijfelde hij of hij zich zou aansluiten bij de gewapende opstand. De dreiging van de dienstplicht in het leger van de junta gaf hem het laatste zetje. Na vijf dagen overleg met zijn familie verliet hij zijn thuis. „Het stemt me hoopvol dat ik terug ga vechten”, zegt hij. En met een schuchter lachje voegt hij eraan toe: „En natuurlijk ben ik ook een beetje bang”.
Een man met Spider als nom de guerre zegt: „Sinds 2015 proefden we slechts een paar jaar van onze vrijheid. Voor die vrijheid strijd ik nu.” Ook bij hem gaf de dreiging van de dienstplicht de doorslag. „Beter te vechten voor het verzet, dan voor de militairen.”
Ministaat
De strijders in spe krijgen hun training in het gebied van de Karen, een etnische minderheid die al decennia vecht voor gelijke rechten en meer autonomie. Tegen alle onderdrukking in hebben de Karen in het oosten van Myanmar de macht over een ministaat met een eigen leger, scholen en ziekenhuizen. Net als enkele andere etnische groepen vormen ze sinds de coup een losse verzetscoalitie met de people’s defence forces (pdf’s), burgermilities van veelal jongeren uit de steden die drie jaar geleden de wapens opnamen. De pdf’s kregen destijds training bij de Karen en andere minderheden. Inmiddels hebben ze eigen trainers om de nieuwkomers op te leiden.
Hazel, een frêle vrouw van eind twintig, is bij haar verzetsgroep mede verantwoordelijk voor de selectie van de nieuwkomers. Dankzij de satellieten van Starlink, onderdeel van Elon Musks ruimtevaartbedrijf SpaceX, zijn veel junglekampen verbonden met de rest van Myanmar. Ze vertelt hoe net na de aankondiging van de dienstplicht ruim vijfduizend aanmeldingen via internet binnenkwamen. De kandidaten worden gescreend. In online interviews en via referenties wordt geprobeerd uit te sluiten dat spionnen infiltreren. Daarna vertrekken ze via sluiproutes naar het verzet. „Uiteindelijk zullen we er tussen de zes- en achthonderd opnemen, meer kunnen we niet aan.”
Commandant Dewa (veel Myanmarezen hebben één naam) komt de rekruten inspecteren. Met zijn tengere gestalte en de grote bril die zijn bleke gezicht domineert, lijkt hij niet op zijn plek in de militante omgeving. Maar politiek verzet zit in zijn genen. Hij werd geboren in 1988, terwijl zijn vader deelnam aan de landelijke protesten die dat jaar door de straten golfden. Zijn grootvader, een politicus uit de democratische oppositie, overleed eind jaren negentig in de gevangenis. Als geologiestudent werd Dewa zelf een van de leiders in de verboden studentenbond. In 2007 protesteerde hij tegen het bewind en werd hij – net als zijn vader – gearresteerd. Vijf jaar later kwamen ze tegelijkertijd vrij.
Na de staatsgreep van 2021 dook Dewa aanvankelijk onder in Yangon en zette hij ondergrondse cellen op die gewapend verzet begonnen. Een aantal maanden later vluchtte hij naar de jungle toen andere leiders uit dat netwerk werden opgepakt. „Het was een moeilijke beslissing om na drie generaties vreedzame tegenstand toch de wapens op te nemen, maar we hebben geen keuze”, zegt hij. „Ik wil niet dat mijn kinderen opgroeien onder de onderdrukking die wij meemaakten. We zullen een beter land met een betere toekomst voor hen achterlaten.”
Rechten van de Mens
Als een fluitje snerpt, gaan de rekruten in looppas naar een lange tafel van bamboe onder een dak van bladeren. Op het scherm voorin de geïmproviseerde barak verschijnt uitleg over de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het belang van gedragscodes tijdens een oorlog. De meesten pennen in hun notitieboekjes, maar bij sommigen blijft de bladzij leeg. „We moeten voorkomen dat we worden zoals de vijand die we bestrijden”, zegt de trainer over het lesprogramma.
De praktijk is heel wat weerbarstiger. Het regime heeft veruit de meeste wreedheden op zijn geweten. Maar ook uit enkele van de gewapende verzetsgroepen komen berichten over schendingen van mensenrechten. Sommigen van deze militaire leiders opereren als krijgsheren die aan niemand verantwoording afleggen.
Het scala aan groepen dat tegen het regime vecht heeft de afgelopen drie jaar steeds meer terrein veroverd. Buiten de grote steden en het centrale deel van Myanmar is het regime de controle voor een groot deel kwijt, al maakt het in de lucht met bommenwerpers, artillerie en drones de dienst uit. De militaire slagkracht van de junta komt vooral van de etnische legers die over decennia aan ervaring en soms eigen wapenfabrieken beschikken. Maar de burgermilities zijn de afgelopen drie jaar ook geprofessionaliseerd. In pick-ups navigeren ze zelfbewust over verharde wegen van Oost-Myanmar, waar de jungle plaatsmaakt voor dorpen en rijstvelden. Ze hebben dankzij privédonaties meer en zwaardere geweren kunnen kopen. Ook is er materieel buitgemaakt op het leger.
„Toch hebben we nog altijd een tekort aan wapens en munitie”, vertelt commandant Soe Win van de strijdgroep die Garuda heet. Hij voert het bevel over driehonderd mensen en heeft daarnaast ook zo’n tweehonderd nieuwkomers onder zijn hoede. Zijn kamp, niet ver van de frontlinie, ademt discipline en ervaring. Hutjes van hout en bamboe staan verspreid van elkaar en goed verscholen onder de bomen. Enkele bunkers uitgegraven in het zand en afgedekt met boomstammen en zandzakken bieden bescherming tegen aanvallen vanuit de lucht. De grond is netjes aangeveegd.
Opnieuw strijden
Het verweerde gezicht van de 54-jarige commandant mist een oog. Een verwonding die hij opliep toen hij dertig jaar geleden tegen de militairen vocht. In 1988 sloot Soe Win zich aan bij een groep ex-studenten die de wapens opnam toen het leger demonstraties neersloeg. Nadat de guerrillastrijd in de loop der jaren gemarginaliseerd raakte, bouwde hij in 2003 een nieuw bestaan op in een westers land. Hij stichtte een gezin met drie kinderen en kreeg een baan als teamleider in een fabriek.
Maar toen na de staatsgreep de protesten zich door het hele land verspreidden en jongeren net als hij destijds tot gewapende strijd besloten, wist hij dat het moment gekomen was om terug te keren naar zijn vaderland. „Als ik aan mijn eigen kinderen en hun comfortabele leven denk, heb ik met hun leeftijdgenoten hier te doen. Maar ik ben ook trots op ze. Ik laat ze weten dat de toekomst op hun schouders rust.”