In december ontvingen verschillende inwoners van Silwan, een Palestijnse wijk in Oost-Jeruzalem, een foldertje van de Israëlische overheid, met de aankondiging dat hun land zou worden onteigend voor de bouw van de pilaren voor een kabelbaan. Silwan ligt aan de voet van de ommuurde Oude Stad, met daarin voor joden, moslims en christenen belangrijke heilige plaatsen.
De aanleg van de kabelbaan zou betekenen dat duizenden toeristen per uur vanuit het westelijke, Israëlische deel van de stad naar de Oude Stad gebracht worden, met name de Klaagmuur. Het plan is controversieel, omdat de kabelbaan dan zal zweven over de hoofden van de Palestijnse inwoners van Silwan én hun land daarvoor dus wordt gebruikt.
Silwan ligt, net als de Oude Stad, in Oost-Jeruzalem, een stadsdeel dat Israël na de oorlog van 1967 heeft geannexeerd. Annexatie gaat nog een stap verder dan bezetting, want het houdt in dat Israël dat stadsdeel tot zijn eigen grondgebied rekent. Maar het internationaal recht erkent die claim niet, en de Israëliërs die hier zijn gaan wonen, zijn kolonisten.
De Palestijnen in Oost-Jeruzalem zijn met zo’n 340.000, tegenover 220.000 Israëlische kolonisten. Terwijl Israël Jeruzalem als zijn ‘onverdeelbare’ hoofdstad beschouwt, zien de Palestijnen Oost-Jeruzalem net als de hoofdstad van hun toekomstige, eigen staat. De status van de stad is bijgevolg al vele jaren betwist, en blijft een van de belangrijkste knelpunten in het Israëlisch-Palestijns conflict.
Politiek instrument
De wijk Silwan ligt precies tussen de Oude Stad, met daarin de Klaagmuur, en de Olijfberg. Dat maakt het een belangrijke plek voor archeologische opgravingen, met een duidelijk politiek doel. Want terwijl Jeruzalem een stad is met duizenden jaren geschiedenis, bovendien van cruciaal belang voor drie wereldgodsdiensten, dienen de archeologische graafwerken in wijken van Palestijns Oost-Jeruzalem puur om de joodse claim op dat stadsdeel te versterken, zegt Yonathan Mizrachi (52), een Israëlische vredesactivist. Hij is zelf ook archeoloog, en betreurt ten zeerste dat zijn vak wordt ingezet als een politiek instrument om een landclaim te verantwoorden, en dat de Israëlische overheid daarin meegaat.
„De aanleg van de kabelbaan speelt de kolonisten duidelijk in de kaart”, zegt Mizrachi. De kabelbaan zal immers leiden naar de plek waar de kolonistenorganisatie Elad aan opgravingen doet, en daar liggen ook de toeristische attracties die de kolonisten graag willen aanprijzen aan bezoekers.
De kolonisten zijn in Silwan op zoek naar zichtbare bewijzen van de geschiedenis. „Maar archeologie is geen exacte wetenschap”, waarschuwt Mizrachi, „en archeologen en historici verschillen grondig van mening over de claim dat de gevonden resten van een muur in Silwan zouden bewijzen dat hier ooit het paleis van koning David stond.” Toch kreeg het archeologische project prompt de naam ‘stad van David’.
Tegenstanders van het kabelbaanproject, waaronder Palestijnse inwoners van Silwan en de Israëlische ngo Emek Shaveh, die zich verzet tegen de politisering van archeologie, dienden verschillende petities in bij het Israëlische Hooggerechtshof. In mei 2022 bepaalde dat hof dat het niet tegen het project zou ingrijpen.
Lees ook
Stilletjes wordt Jeruzalem almaar minder Palestijns
al-Haq al ruim duizend kolonisten woonden. De spanningen nemen toe, zegt Sahar, de vice-directrice van het gemeenschapscentrum in de wijk, die liever niet met haar achternaam in de krant wil. „Er is niet alleen het probleem van de onteigeningen. Door al dat gegraaf staan hier nu heel wat huizen op instorten.”
Ook nu in Gaza de oorlog volop woedt, gaat de onteigening van Palestijnse grond en huizen gewoon voort, op basis van discutabele archeologische of historische claims.
‘Jemenitische joden’
Zo kunnen eigendomspapieren niet beletten dat Zuheir Rajabi (53) al jarenlang tegen een onteigening vecht. Hij woont in Batn al-Hawa, een onderdeel van Silwan, waar hij ook is geboren. Het huis waar hij met zijn vrouw en vijf kinderen in woont, is sinds 1966 eigendom van zijn familie.
Lees ook
De Palestijnen in Oost-Jeruzalem die uit hun huis worden gezet
Maar Ateret Cohanim, een kolonistenorganisatie die jaarlijks miljoenen dollars ontvangt van donateurs in de VS, beweert dat zijn huis van 1898 tot 1946 toebehoorde aan Jemenitische joden. De juridische kosten zijn al flink opgelopen, zegt Rajabi, maar hij geeft niet op. „Ik laat me hier niet wegjagen.”
„Israëlische kolonisten hebben al twee huizen ingenomen in onze straat”, toont hij tijdens een wandeling door zijn wijk, waar nu aan het begin en einde van de Palestijnse straat prominent Israëlische vlaggen wapperen. De straat wordt bewoond door heel wat Palestijnse families die in 1948, bij de stichting van de staat Israël, vanuit West-Jeruzalem naar dit stadsdeel zijn gevlucht. Nu zouden ze weer moeten wijken, ditmaal voor de oprichting van een joods-religieus bezoekerscentrum.
Rajabi kampt niet alleen met juridische zorgen en kosten. Sinds Hamas op 7 oktober een terreuraanval uitvoerde op burgers in Zuid-Israël, gedragen de kolonisten zich ook agressiever tegen de Palestijnse inwoners in de straat, merkt hij. Op bewakingsbeelden toont hij hoe kolonistenjongeren ’s nachts onrust komen stoken in de buurt, daarbij begeleid door Israëlische politieagenten.
De ‘tuin van de koning’
Ook Haitham Jalajel (34) voelt het negatieve effect van 7 oktober. Hij werkt als chauffeur voor het Israëlische taxiservicebedrijf Gett. Klanten kunnen er boeken via een app, zegt Jalajel, „maar sinds 7 oktober annuleren steeds meer gebruikers de boeking zodra ze zien dat ik een Arabier ben.”
Het is bij lange na niet zijn enige zorg. Hijzelf, en zijn hele familie woont in al-Bustan, een deel van Silwan waar de Israëlische overheid het bijbelse themapark ‘Tuin van de koning’ aanlegt, verwijzend naar koning David. Jalajel had trouwplannen en zou met zijn toekomstige vrouw in een huisje naast dat van zijn vader gaan wonen. Maar begin december is het huis gesloopt. En van trouwen komt voorlopig ook niks terecht.
In de brochure van het gemeenteplan voor de ‘Tuin van de koning’, uit 2010, staan plaatjes van eeuwenoude kaarten en schilderijen die de locatie van de tuin moeten markeren. Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’tselem is de exacte locatie echter niet bekend en is er in al-Bustan geen archeologisch spoor gevonden van de tuin.
In het huis van zijn vader schenkt Haitham Jalajel sinaasappelsap in. Vanuit de open voordeur zijn nog de restanten te zien van het vernietigde huis. Aan de overkant van de straat staat een witte tent. Daar woont Basil (27), zijn neef, die zijn huis in december 2021 onder de sloophamer zag verdwijnen. Zijn vrouw was zwanger op dat moment.
Vroeger kwam er eerst nog een waarschuwing van het Israëlische leger, maar de laatste jaren weten de bewoners in Silwan niet eens wanneer hun huis precies wordt gesloopt, zegt Fakhri Abu Diab (62), een woordvoerder voor de gemeenschap in al-Bustan. Sterker, de bewoners moeten zelf de kosten voor de sloop van hun eigen huis betalen, van de bulldozers, tot het puin ruimen én de salarissen van de politieagenten die toezicht houden bij de sloop. Ten einde raad breken enkele bewoners hun huizen dan maar zelf af, om de gepeperde rekening van de gemeente te vermijden.
„Ook mijn familie heeft hier duizenden jaren oude wortels”, zegt Abu Diab, „en David is ook voor ons belangrijk als profeet in de islam. Waarom moeten wij hier dan toch weg?”
Ook de Israëlische vredesactivist en archeoloog Yonathan Mizrachi vindt het triest dat de zoektocht in Oost-Jeruzalem naar meer dan drieduizend jaar oude resten van verschillende beschavingen is uitgemond in een uitsluitend joodse zoektocht naar joodse wortels, waarmee de joodse claim op land kan worden gerechtvaardigd. „Het plan om Jeruzalem als overwegend joods te bestempelen”, besluit de archeoloog, „is niet alleen historisch incorrect, het doet deze boeiende stad bovendien onrecht aan.”