Directeur Lysette Jansen hoeft niet lang na te denken over de vraag naar het topstuk van het Volksbuurtmuseum in Wijk C in Utrecht. „Dat is niet een object”, antwoordt Jansen. „De spullen in dit museum zijn ondersteunend. Ons topstuk is het oral history-archief dat het museum heeft opgebouwd. Dat bestaat uit zo’n 350 interviews met bewoners van Utrechtse volksbuurten. Hiervan zijn er 250 met bewoners van Wijk C, die in de jaren negentig vertelden over hun leven in wat eens de dichtst bevolkte wijk van Utrecht was. Later, in 2020, zijn er nog 100 interviews gehouden, ook met bewoners uit andere Utrechtse volksbuurten zoals Zuilen en Ondiep.”
Een aantal van de interviews is te horen en te zien in het vernieuwde Volksbuurtmuseum. Ze gaan over woningnood, armoede, het leven op straat en de gezelligheid en saamhorigheid die volksbuurten desondanks kenden. Maar ook over onderwerpen als het huwelijks- en gezinsleven, (homo)seksualiteit, verzuiling en immigratie.
„Een mooi interview vind ik dat met Cor Kriekaard”, zegt Jansen. „Hierin vertelt hij hoe zijn ouders in 1954 met twee kleine kinderen op een kamertje woonden bij vreemde mensen. Een van de kinderen moest onder de tafel slapen omdat er anders geen plek was voor het opklapbed.”
Omstreeks 1900 was Wijk C, de enige Utrechtse wijk die zijn naam uit de Franse tijd (1795-1813) heeft behouden, een krottenwijk waar grote gezinnen veelal in een- of tweekamerwoningen woonden. In de jaren zestig, toen Nederlandse stedenbouwers in de ban waren van ‘cityvorming’ en de daarbij horende sloopwoede, maakte het Utrechtse gemeentebestuur plannen om Wijk C grotendeels af te breken. Er werden kantoren en grote parkeerterreinen gepland, die pasten bij het naburige kantoor-, winkel- en woningcomplex Hoog Catharijne dat in de jaren 1965-1975 werd gebouwd bij het Centraal Station.
Sloopplannen
Het Volksbuurtmuseum is in zekere zin ook een volksmuseum: het heeft zijn wortels in het verzet van de Wijk C’ers tegen de sloopplannen. „In 1974 richtten buurtbewoners het Wijk C Komitee op”, vertelt Jansen. „Ze voerden niet alleen actie tegen de sloopplannen en voor herstel van de buurt, maar verzamelden ook oude foto’s van de wijk en ander materiaal om hun protest te ondersteunen.”
Het activisme van het Komitee had succes. Weliswaar staan in de Sint-Jacobsstraat nu enkele grote, deprimerende kantoorgebouwen, maar Wijk C kreeg uiteindelijk in het kader van de stadsvernieuwing in plaats van parkeerterreinen nieuwe sociale huurwoningen. „Dit betekent niet dat Wijk C nog altijd een pure volksbuurt is”, legt Jansen uit. „Ook Wijk C kreeg te maken met gentrificatie. Veel Wijk C’ers zijn nu hoogopgeleid en de huizen zijn er net zo onbetaalbaar als in de rest van Utrecht.”
Het Volksbuurtmuseum in de Waterstraat in Utrecht. Bezoekers van het Volksbuurtmuseum in Utrecht bekijken de zalen tijdens de audiotour.
Foto’s: Dieuwertje Bravenboer
In 1983 werd het gebouw van de Nederlands Hervormde Diaconieschool, gelegen naast de middeleeuwse Jacobikerk, een buurthuis. Hier werd het archief van Wijk C Komitee ondergebracht. „Met hulp van de buurtwerkers werd de verzameling uitgebreid”, vertelt Jansen. „Buurtbewoners namen hun foto’s mee en samen gingen zij aan de slag met het beschrijven en archiveren van de foto’s. Één weekend per maand werd er een drukbezochte fototentoonstelling ingericht over de buurt.”
In 1993 werd de Stichting Volksbuurtmuseum Wijk C opgericht, om de opgebouwde collectie foto’s veilig te stellen. Halverwege de jaren negentig begon het museum met de interviews. Die vormen nu de basis waarop de verhalen in de nieuwe vaste expositie zijn gebaseerd. Na de sluiting van het buurthuis eind jaren negentig huurde het museum het hele gebouw.
In het Volksbuurtmuseum in Utrecht staat een grote wandkast met memorabilia uit Wijk C, zoals instrumenten van de fanfare. Foto Dieuwertje Bravenboer
Houtje-touwtje
„Het oude museum had zeker charme en was inhoudelijk sterk”, zegt Jansen. „Maar de presentatie was ook houtje-touwtje en verbrokkeld. Het museum was verouderd en hard aan vernieuwing toe toen ik in 2019 aantrad als directeur.”
In 2023 werd het Volksbuurtmuseum verbouwd en heringericht. Het nieuwe museum heeft vier ‘themaruimtes’ met onder meer ‘geurkasten’ met de geuren van een volksbuurt in 1920. „Leden van het fictieve gezin De Jong vertellen de verhalen over het leven in Wijk C, die je in elke themaruimte op grote videoschermen kunt zien en horen. Ook laten we hedendaagse bewoners van Utrecht aan het woord. Bezoekers kunnen een audiotour doen waarin ze in de ‘verhalenkamer’ kunnen luisteren naar interviews. Er hangen ook teksten met uitleg.”
Veel bezoekers zijn verbaasd over de ontstellende armoede in het Nederland van een eeuw geleden
In de eerste themaruimte is het interieur te zien van een éénkamerwoning uit 1920, met een poepdoos in de kamer. „Veel bezoekers zijn verbaasd over de ontstellende armoede in het Nederland van een eeuw geleden”, zegt Jansen.
„60 procent van de Nederlandse bevolking woonde toen in volksbuurten, vaak onder erbarmelijke omstandigheden.”
In de tweede themaruimte hoor je verhalen over hard werken voor een laag loon, de markten in Wijk C en het leven van een venter. In de derde ruimte, een klaslokaal op de bovenverdieping waar je aan schoolbanken interactief schrijfles kunt krijgen, staan klompen in de hoek. „De Diaconieschool heette in de volksmond de klompenschool”, legt Jansen uit. „De leerlingen kregen klompen van de school, omdat hun ouders geen schoenen konden betalen.” In de vierde themaruimte vind je het oude interieur van drogisterij Dijkman uit Wijk C.
In het museum zijn ook ruimtes voor tijdelijke tentoonstellingen en voor foto’s en films van het oude Utrecht. Op de bovenverdieping staat een grote wandkast met memorabilia uit Wijk C, zoals een trommel en blaasinstrumenten van de fanfare. Op een van planken prijkt een buste van judoka en sportbestuurder Anton Geesink, die in 1964 als eerste niet-Japanner de gouden medaille judo won in de open categorie op de Olympische Spelen in Tokio. „Geesink is de beroemdste Wijk C’er”, zegt Jansen. „Op het plein bij de kerk staat ook een beeld van hem.”
Nederland is qua druk op Israël een van de „absolute voorlopers” in Europa, stelde demissionair minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp (NSC) vorige week tevreden vast. Het kabinet kondigde maatregelen aan vanwege de schrijnende humanitaire situatie in Gaza, zoals een inreisverbod voor de extreem-rechtse ministers Itamar Ben-Gvir en Bezalel Smotrich. Ook maakte Veldkamp bekend in de EU te gaan pleiten voor het opschorten van het handelsdeel van het EU-Associatieakkoord met Israël, wat de Israëlische (oorlogs)economie hard zou kunnen raken.
Het is vooropgesteld positief dat de Nederlandse regering na bijna twee jaar Gaza-oorlog eindelijk bereid is concrete stappen tegen Israël te zetten. Het kabinet is terecht teruggekomen op de eerdere stellingname dat alleen druk achter of voor de schermen bondgenoot Israël op andere gedachten zou kunnen brengen. Die strategie is totaal ineffectief gebleken en de geïrriteerde reacties uit Israël vorige week op de Nederlandse stappen laten juist zien dat hardere maatregelen in Jeruzalem meer indruk maken.
Deze donderdag komt de Tweede Kamer terug van het zomerreces om over de Nederlandse positie te debatteren. Het is te hopen dat veel partijen inzien dat wat Nederland nu doet nog altijd volstrekt onvoldoende is. Zelfs Israëlische mensenrechtenorganisaties spreken nu van een genocide in Gaza en al bij een dreiging daarvan is Nederland volgens het Genocide-verdrag verplicht om die dreiging te stoppen. Het verdrag legt daarvoor een extra verantwoordelijkheid bij bevriende landen van Israël.
Het is in dat opzicht te betreuren dat Nederland zich nog niet aansluit bij een groeiende groep westerse landen, waaronder Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die willen overgaan tot erkenning van de Palestijnse staat bij de Algemene Vergadering van de VN in september. De traditionele opvatting waar Nederland aan vasthoudt, namelijk dat een Palestijnse staat alleen de uitkomst kan zijn van een vredesproces met Israël, is sleets nu de Israëlische regering met het vernietigen van Gaza en het steeds verder koloniseren van de Westelijke Jordaanoever zo’n tweestatenoplossing onmogelijk lijkt te maken.
Waar het erkennen van Palestina op dit moment vooral een symbolische stap is die de diplomatieke druk op Israël kan vergroten, is het instellen van economische sancties sneller en naar verwachting effectiever. Het pleidooi van Nederland om het handelsdeel van het Associatieakkoord met Israël op te schorten, komt geen dag te vroeg, maar hiervoor is steun van een meerderheid van andere EU-landen nodig. En aangezien het onzeker is of voor deze stap snel voldoende steun is in Brussel, moet Nederland daarom nationaal ook verdergaande stappen zetten.
Een politiek taboe dat daarbij moet worden verbroken, is het zo veel mogelijk stopzetten van het aankopen van wapens door Nederland in Israël. Onderzoek van NRC liet vorig jaar zien dat Nederland de afgelopen jaren voor bijna twee miljard euro aan wapensystemen van Israël kocht. Het is voor de investeringen in defensie ontegenzeggelijk lastig dat juist Israël kwalitatief hoogwaardige wapens maakt die Nederland dringend nodig heeft en vaak ook snel kan leveren. Maar nu het land beschuldigd wordt van ernstige oorlogsmisdaden en genocide is het niet langer uit te leggen dat Nederland de Israëlische wapenindustrie blijft sponsoren alsof er niks aan de hand is.
Nog geen week na de lancering van een commercial van kledingmerk American Eagle is het filmpje weer offline gehaald. Het bedrijf bedacht een reclamecampagne voor een nieuwe spijkerbroek, met in de hoofdrol Hollywood-actrice Sydney Sweeney (27), een blonde vrouw met blauwe ogen die „great jeans” heeft. Of „great genes”, goede genen, het is maar net hoe je het wilt horen. De campagne houdt de gemoederen op internet inmiddels al een week bezig: progressief Amerika beticht American Eagle van een nauwelijks verhulde viering van witte superioriteit. Hun Trumpgezinde landgenoten zien in die beschuldigingen vooral het zoveelste voorbeeld van een doorgeslagen cancelcultuur op links.
In het verwijderde spotje trekt actrice Sweeney de gulp van haar spijkerbroek dicht terwijl ze sensueel over de grond kronkelt. „Mijn lichaamsbouw is bepaald door mijn genen. Genen worden doorgegeven van ouders aan hun kinderen en bepalen vaak eigenschappen als persoonlijkheid, oogkleur en haarkleur”, klinkt haar zwoele voice-over. De camera glijdt van Sweeneys navel via haar spijkerblouse en blonde haren naar haar helderblauwe ogen. „Mijn genes zijn blauw.”
Een ander filmpje, nog wel online: Sweeney plakt een poster van zichzelf op een muur. „Sydney Sweeney heeft goede genes”, staat er. In een later shot is genes doorgestreept en veranderd in jeans.
De slogan „gaat en ging altijd over de jeans”, staat sinds zondag in een geschreven verklaring op de Instagrampagina van AE, waar het verder opvallend stil geworden is. Maar daar zijn veel Amerikanen het nou net niet mee eens. In de relatie tussen Sweeneys blonde haren en blauwe ogen en haar goede genen lezen zij een racistisch bedoelde bejubeling van blond haar en blauwe ogen als schoonheidsideaal. Kijkers noemen de reclame een „eugenetisch hondenfluitje” en „fascistische nazi-propaganda”.
En dan is er nog de manier waarop de actrice in de clip word neergezet als sekssymbool. Het filmpje is overduidelijk geïnspireerd op een omstreden Calvin Klein reclame uit 1980, waarin de toen 15-jarige actrice Brooke Shields ook op sensuele wijze haar broek losknoopte. „Weet je wat er tussen mij en mijn Calvins komt? Niets.” Jaren later zei Shields spijt te hebben van het spotje, omdat ze als tiener niet begreep wat ze eigenlijk had gezegd en hoe ze zichzelf daarmee onbewust als lustobject had neergezet.
‘Doodmoe van deze bullshit’
Maar dat is precies wat conservatieve Amerikanen wíllen zien, blijkt uit hun favoriete tv-shows. „Links heeft gewoon een hekel aan opwindende mensen”, zei een commentator op zender NewsMax. „Ze is geen model met overgewicht op de cover van Sports Illustrated. Ze is geen mannelijke prom queen”, zei de populaire Fox-presentator Greg Gutfeld.
Zo smult conservatief Amerika al een week lang van de verontwaardiging van hun progressieve landgenoten. Voor hen is de kritiek op het spotje het summum van doorgeslagen politieke correctheid op links, een argument waar het Trump-kamp al jaren de harten van grote groepen Amerikanen mee weet te veroveren. „Gestoord links zit achter knappe vrouwen aan. Dat zal het vast goed doen in de peilingen”, aldus de Republikeinse senator Ted Cruz op X. „Cancelcultuur op hol geslagen”, schreef Steven Cheung, de persvoorlichter van het Witte Huis, op X. Volgens Cheung zijn „deze verwrongen, idiote en bekrompen liberale denkbeelden” de reden dat de Amerikanen vorig jaar massaal voor Trump kozen. „Ze zijn doodmoe van deze bullshit.”
Opvallend genoeg was American Eagle niet het enige merk dat deze week genetische aanleg inzette in reclamespotjes. „Deze tan? Genetica”, zegt acteur Gavin Casalegno terwijl hij aan de rand van het zwembad aan een zomerdrankje van Dunkin’ nipt. Het ontgaat de kijkers allerminst. Op links: „Wat is er in godsnaam aan de hand in de eugenetica?” En op rechts: „Witte mannenzomer. Lekker huilen, lefties”.
Ontploffende granaat
De reclamestunt van American Eagle leent zich bij uitstek voor een cultuuroorlog, zegt Gijs van Oenen, universitair hoofddocent filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij schreef een boek over cultuuroorlogen, Culturele veldslagen. „In eerste instantie is de boodschap van het filmpje indirect, maar zodra je langer kijkt, word je een bepaalde kant op geslingerd en ontkom je er niet aan om een standpunt in te nemen over wat je ziet”, zegt hij. „Als naïeve kijker kun je het spotje interpreteren als een erg geseksualiseerde manier van spijkerbroeken verkopen. What else is new in de reclamewereld? Dat nieuwe is de politieke context waarin de reclame gepresenteerd wordt, die context kun je niet negeren.”
De combinatie van de witte vrouw Sweeney, ook nog eens geseksualiseerd, met genetica, is volgens Oenen in dit tijdsgewricht „een granaat waarvan je zeker weet dat die gaat ontploffen”. Typisch aan relletjes zoals deze is volgens de filosoof dat het mensen in twee kampen verdeelt die niet meer nader tot elkaar komen, omdat ieder argument het andere kamp nóg bozer en verontwaardigder maakt. „Dat middel is hier door de reclamemakers vakkundig ingezet, een cynische zet om aandacht op te kunnen wekken. Dit kan niet anders dan met opzet bedacht zijn. Als ophef het doel was, is dat goed gelukt.”
Lees ook
Trumpisten voeren een cultuuroorlog over jeugdboeken. In Idaho vinden andere Republikeinen dat ze te ver gaan
De door aanhoudende vragen over zijn relatie met meisjesverkrachter Jeffrey Epstein geplaagde president Trump greep de kans om zich met de rel te bemoeien met beide handen aan. Nadat uitlekte dat Sweeney in de staat Florida geregistreerd staat als Republikein, noemde hij haar advertentie „geweldig!”.
De link tussen het reclamespotje en eerdere uitspraken van Trump is snel gelegd. Hij was het immers die in 2022 tijdens een verkiezingsrally een bijna geheel wit publiek toesprak met de woorden „jullie hebben goede genen hier in Minnesota, dat weten jullie, he?” Om zijn toehoorders ervan te overtuigen dat Joe Biden hun stad zou willen „overspoelen met vluchtelingen” onderstreepte Trump meermaals dat veel migranten „slechte genen” hebben en dat „het allemaal om de genen draait”.
In de wereld van Jide Williams lopen dingen snel uit de hand. Een conducteur van een danfo, een van de honderden compacte gele busjes die door de straten van de Nigeriaanse megastad Lagos racen, scheert langs een verpleegster op de stoep. Ze schreeuwt iets, hij stapt uit. In een mum van tijd heeft hij een gebroken fles van de grond geraapt, en staat er vervaarlijk mee te zwaaien naar de verpleegster. Zij antwoordt met een karatetrap.
In Bariga, de wijk in Lagos waar hij opgegroeide, was dit dagelijkse kost, grapt de 35-jarige computerspelontwikkelaar. Voor hem drukt een collega verwoed op een toetsenbord waarna op het scherm voor hem de verpleegster, een van de populairste personages in het computerspel Kasala (‘problemen’ in Nigeria’s pidgin Engels) een rechtse aan de conducteur geeft. Oké, het was er misschien niet zó intens. Maar korte lontjes die snel ontploffen? Williams: „Dat is Lagos, right there.”
De stand van Kasala is één van de meest bezochte tijdens Lagos Games Week, die in juni zijn tweede editie vierde. Enkele honderden voornamelijk twintigers in alles van jeans en sneakers tot hijabs en wijde jurken struinen die dag door de paars verlichte evenementenhal, langs schermen vol futuristische taferelen of juist historische referenties.
„Wij willen hedendaagse verhalen vertellen”, zegt Williams, een lange, vrolijke vent, over Tepida, de gamestudio die hij in 2022 oprichtte. Kasala, een spel dat is gemaakt voor mobiele telefoons, is hun eerste officiële release met inmiddels zo’n duizend downloads. Dat moeten er veel meer worden, hoopt Williams, die daarnaast voor een software-ontwikkelaar werkt. De reacties die dag zijn in ieder geval goed. „Voor iedereen hier is dit herkenbaar.”
Jide Williams, 35, oprichter van de Tepid Studios en de game Kasala, tijdens de Lagos Games Week.
Foto Jean-fidèle E. Ananou
Het is de grote zoektocht van game-ontwikkelaars. Niet alleen in deze evenementenhal in Lagos of in Nigeria, maar over heel het continent. Afrika ontpopte zich de afgelopen jaren tot – op papier – één van de snelst groeiende markten voor de games-industrie, vorig jaar goed voor wereldwijd bijna 190 miljard dollar. Was vooral Zuid-Afrika daarbij een voorloper, inmiddels snelt ‘Afrika’s reus’ Nigeria het land in groeicijfers voorbij. Afrika begint zijn grote achterstand op gamesgebied eindelijk een beetje weg te poetsen.
Alleen: Afrika’s eigen ontluikende gamesindustrie profiteert daar zelf nog nauwelijks van – op enkele uitzonderingen na. „Het voelt een beetje als wanneer je hoort dat ‘80 procent van de mensen gelukkig is’, maar iedereen om je heen is depressief”, verzucht Hugo Obi, verwijzend naar de gouden-bergen-statistieken. Terwijl, zegt de oprichter van Maliyo Games, met dertien jaar één van Nigeria’s oudste gamesstudio’s: dit ís Nigeria. „Heel de wereld kijkt naar onze films en luistert naar onze muziek. Die powerhouse willen we ook in de gamesindustrie zijn.”
<figure aria-labelledby="figcaption-0" class="figure" data-description="Adekunle Maxwell, artist-intern at Comic Republic, and Johnson Promise, graphics designer and 3D animator at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
Jean-fidèle E. Ananou
” data-figure-id=”0″ data-variant=”row”><img alt data-description="Adekunle Maxwell, artist-intern at Comic Republic, and Johnson Promise, graphics designer and 3D animator at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
<figure aria-labelledby="figcaption-1" class="figure" data-description="Rufai Jimoh, colourist at Comic Republic, at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
Jean-fidèle E. Ananou
” data-figure-id=”1″ data-variant=”row”><img alt data-description="Rufai Jimoh, colourist at Comic Republic, at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
<figure aria-labelledby="figcaption-2" class="figure" data-description="Victor Babatope, colourist and production assistant, Jide Martin, CEO Comic Republic, and Usifo Esene, art director at Comic Republic, at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
Jean-fidèle E. Ananou
” data-figure-id=”2″ data-variant=”row”><img alt data-description="Victor Babatope, colourist and production assistant, Jide Martin, CEO Comic Republic, and Usifo Esene, art director at Comic Republic, at work inside the company’s Lagos headquarters. Lagos, Nigeria. 9th July 2025.
Medewerkers van bedrijf Comic Republic in hun kantoor.
Foto’s Jean-fidèle E. Ananou
Lastig concurreren
Op papier heeft het land, net als de rest van het continent, grote potentie. Alleen Nigeria zelf telt al 220 miljoen inwoners, met een gemiddelde leeftijd van 18 jaar. Internet is steeds toegankelijker, smartphones zijn wijdverbreider. Telde Sub-Sahara in 2015 nog zo’n 77 miljoen gamers, in 2021 waren dat er al 186 miljoen, aldus cijfers van onderzoeksbureau Newzoo. Veruit de meeste van hen gamen op hun mobiel.
Daar is het lastig concurreren, ondervonden Obi en zijn team. Te meer omdat gangbare betaalplatforms zoals PayPal, maar ook Kickstarter, in Nigeria en andere Afrikaanse landen (deels) zijn geblokkeerd. Vanwege lokale regulering, maar ook uit vrees voor fraude. Hun jonge bevolking heeft bovendien vaak nauwelijks geld om games te betalen – zij die dat wel kunnen, kiezen eerder voor Candy Crush of Call of Duty.
Bezoekers van de ‘Safari’-stand door Maliyo Games, tijdens de Lagos Games Week.
Foto Jean-fidèle E. Ananou
Met Maliyo Games proberen ze toch hun plek op te eisen, met deels gratis games vol lokale invloeden. Zoals Safari City, waarin spelers personages als „Gen Z-techondernemer” Olalekan helpen zijn huis te renoveren – inclusief onmisbare generator – om de chronische stroomuitvallen in Nigeria de baas te kunnen.
Het kenmerkt ook andere Afrikaanse gamestudio’s, waarvan er naar schatting nu zo’n 250 zijn, het gros in Nigeria, Zuid-Afrika en Egypte. De meesten mikken op lokale gamers met spellen die verwijzen naar culturen, mythen en religies van het continent. Bij de kraampjes van Lagos Games Week zijn ze overal te spotten. Hier geen witte, maar zwarte superhelden, met krachten ontleend aan bijvoorbeeld Oshun, een godin uit de Yoruba-religie.
Ruimte-opera
„De West-Afrikaanse mythologie is zo rijk”, zegt Tobe Max Ezeogu (33) naast schermen waarop Vodou wordt gespeeld. Een „afro-futuristische ruimte-opera”, aldus Ezeogu, die de game mede ontwikkelde. Drie jaar geleden begon hij samen met een compagnon de studio Juju Games, een spin off van Comic Republic, één van Afrika’s grootste comic-uitgevers, waar Ezeogu creatief directeur is. „Maar de gamessector is lastig, zeker voor beginners.” Ze zoeken nog altijd naar financiering, onder meer om Vodou uit te kunnen brengen.
Tobe Max Ezeogu, 33, creatief directeur van de Comic Republic en oprichter van Juju Games, tijdens de Lagos Games Week.
Foto Jean-fidèle E. Ananou
In het Westen letten ze wel op. Afrikaanse games vinden langzaamaan hun weg naar grote (vaak Amerikaanse) platforms annex uitgevers als Epic en Devolver. Gamegiganten als Microsofts Xbox en Playstation-fabrikant Sony investeren op hun beurt sinds enkele jaren miljoenen dollars in game camps en innovatiefondsen voor ontwikkelaars op het continent – zoals Sony’s investering vorig jaar in de Zuid-Afrikaanse studio en uitgever Carry1st .
2024 was ook een mooi jaar voor Hugo Obi’s Maliyo Games: als eerste Afrikaanse studio ontwikkelden zij een mobiele game voor Disney, gebaseerd op hun nieuwe animatieserie Iwájú, dat zich afspeelt in een futuristisch Lagos. „Disney was zowel een goed leermoment als fijne marketing voor ons”, zegt Obi. Maar wat nog mist, is een écht groot commercieel succes. „Een game die de wereld definitief laat zien dat ze hier in Afrika moeten zijn.”
In de hal van Lagos Games Week en op gamefora wereldwijd is er deze dagen één spel dat voor dusdanige buzz zorgt, dat velen hopen dat dit misschien die doorbraak zal zijn. In het eveneens futuristische Relooted van de Zuid-Afrikaanse studio Nyamakop besluit een team van ‘Afrikaanse burgers’ à la Oceans Eleven om roofkunst uit Westerse musea terug te halen [zie inzet]. Meteen na de aankondiging van hun release op Epic brak de storm los.
Scène uit de game Relooted.
Foto Jean-fidèle E. Ananou
Niet alles was positief: op Nyamakops X- en Youtube-account liepen de reacties op de trailer (ruim 12 miljoen keer bekeken) vol met racistische drek. Typisch, zegt Ezeogu van Juju Games. „Als het Indiana Jones was die objecten uit musea haalde, had niemand er problemen mee gehad. Maar omdat het Afrikanen zijn, is het een gevoelig onderwerp.”
Dat het spel een snaar raakt, is duidelijk. Zo werd de trailer ook gedeeld op het Instagram-account van het populaire Amerikaanse platform Black Nerd Problems, waar hij bijna 600 duizend keer werd bekeken. Erboven in capslock: „Ik heb hier heel mijn leven op gewacht.”
Superhelden
Er is een honger naar hun verhalen en niet alleen in Afrika, zegt Jide Martin (47) stellig in zijn kantoor aan huis in Lagos. In 2013, hetzelfde jaar dat Maliyo Games werd opgericht en niet lang nadat The Economist de term ‘Africa Rising’ muntte, lanceerde Martin met Ezeogu en nog drie vrienden Comic Republic. Sindsdien gaven ze ruim tweehonderd comics uit, digitaal en tot voor kort gratis, over superhelden die – in Martins woorden – „internationaal zijn, maar Nigeriaans in hun core”, hun kern.
Mensen geloofden er destijds niet echt in, zegt hij. De Hollywood-blockbuster Black Panther zou pas jaren later verschijnen. Inmiddels worden comics uitgegeven van Ethiopië tot Kenia met een duidelijk Afrikaans narratief, en sloot Comic Republic een licentiedeal met Universal Studio om hun „superheldenuniversum” om te zetten in een televisieserie en, later, een live action film.
Enkele dagen eerder is Martin ook spreker op Lagos Games Week, waar hij naar eigen zeggen als „trotse ouder” rondloopt – niet alleen vanwege hun ‘eigen’ Juju Games. „Dit was de visie”, zegt hij. „Het creëren van een ecosysteem. Met hoe meer we in deze sector werken, hoe zichtbaarder we zijn en hoe meer kansen volgen.”
Dat is ook haar idee met Lagos Games Week, zegt organisator Bukola Akingbade. Het evenement – dat eigenlijk twee dagen duurt – is een showcase voor lokale gamestudio’s en een ontmoetingsplek voor mensen uit de industrie. Maar het is óók hun visitekaartje naar de buitenwereld toe. En de gamewereld specifiek, zegt Akingbade. Vandaar ook het thema van deze editie, overal op banners staat: speel zonder grenzen.