N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Aardbeving Turkije In de industriestad Iskenderun is zelfs het ziekenhuis ingestort. Reddingswerkers zijn nergens te bekennen. Dan blijkt onder het puin nog iemand in leven.
De Turkse industriestad Iskenderun biedt een apocalyptische aanblik. De meeste gebouwen in het centrum van de stad zijn zwaar gehavend of ingestort. Overal liggen bergen puin. Ambulances rijden met gillende sirenes af en aan over de centrale boulevard. Nieuwe daklozen zitten in de berm verslagen naar het reddingswerk te kijken. Rond hen liggen de resten van hun leven: babyfoto’s, gedeukte pannen, een gebroken klok. Er woedt een enorme brand in de haven. Blusvliegtuigen maken duikvluchten vanaf de besneeuwde bergen om zeewater over de dikke zwarte rookwolken te kieperen.
Het is dag vier na de aardbevingen die een spoor van verwoesting hebben getrokken in Zuid-Turkije en Noord-Syrië. Het dodental is inmiddels opgelopen naar 22.000, maar nog altijd zijn veel lichamen niet geborgen. Het staatsziekenhuis van Iskenderun is deels ingestort en er zouden nog zo’n 250 mensen onder het puin liggen. De oude vleugel van het gebouw, waar onder meer de spoedeisende hulp was gevestigd, ziet eruit als een stapel betonnen pannenkoeken. De penetrante geur van rottende lijken vult de lucht. De nationale noodhulpdienst AFAD is nergens te bekennen.
„Mijn vrouw is verpleegster en ligt onder het puin”, zegt Nafi Sertkol, een man met lang grijszwart haar in een staart, terwijl de tranen over zijn wangen biggelen. Hij wacht al vier dagen tevergeefs op een teken van leven. „Ik ben na de aardbeving meteen hierheen gekomen. De eerste twee dagen was er geen enkele hulp. Op de eerste dag kwamen reddingswerkers een kijkje nemen. Maar omdat ze geen stemmen onder het puin hoorden, zijn ze ergens anders heen gegaan. Daarna hebben we met onze blote handen enkele mensen levend onder de brokstukken vandaan gehaald.”
Met blote handen
De woede over het uitblijven van hulp is tastbaar in de ziekenhuistuin, waar familieleden en ziekenhuismedewerkers op plastic stoelen rond kampvuren zitten. Ze hebben de afgelopen dagen nauwelijks geslapen. „Wij zijn degenen die altijd zorg verlenen”, zegt verpleegster Sükriye Kütük, die een wollen hoofddoek draagt boven een zwarte jas met een kraag van nepbont. „Tijdens de pandemie deed de staat een beroep op ons en hebben we veel overuren gedraaid. Maar nu we zelf hulp nodig hebben, is de staat in geen velden of wegen te bekennen. We moeten alles zelf doen.”
Omwonenden delen water, dekens en koekjes uit aan de mensen in de tuin. De reddingswerkers die bovenop het puin naar overlevenden zoeken, zijn vrijwilligers die uit Ankara en Tekirdag zijn overgekomen. De graafmachines en de hijskraan zijn ter beschikking gesteld door lokale bedrijven. Het geluid daarvan valt nu opeens stil, omdat er een vrouw onder het puin is gevonden die nog in leven is. Een hijskraan houdt de verdieping omhoog waar ze tussenin zit geklemd. Reddingswerkers gebruiken scheppen en hun blote handen om het betongruis weg te halen.
Een cameraploeg van een regeringsgezinde Turkse zender komt ’s middags een kijkje nemen bij het ziekenhuis. De journalist praat wat met mensen in de tuin. Vervolgens doet ze een stand-up terwijl de reddingswerkers achter haar verder graven. „Het reddingswerk verloopt voorspoedig”, zegt ze in de camera. „Zeven teams zoeken naar overlevenden.”
Als de omstanders dat horen, ontploffen ze. „Waarom vertel je leugens?”, bijten ze de journalist toe. „Ik herhaal slechts wat de mensen tegen me zeiden”, zegt zij. „Wat een onzin”, spuwt iemand haar toe. „Kijk toch om je heen, wicht!”
Naschokken
De vrouw die levend vastzit onder het puin blijkt de 65-jarige Hatice Karpuz. Ze was op bezoek bij haar man in het ziekenhuis toen de aardbeving kwam. Haar dochter, Cidem Karpuz, zit ’s avonds bij een kampvuur te wachten tot de reddingswerkers haar hebben bevrijd. Ze kan bijna niet geloven dat haar moeder nog in leven is.
„Ik was dolgelukkig toen ik het hoorde”, zegt Karpuz, een jonge vrouw met lang donker haar en een rode gewatteerde jas. „Mijn moeder is bij bewustzijn en de reddingswerkers proberen haar aan de praat te houden. Mijn broer helpt sinds de ochtend om haar te bevrijden. Maar waar is de overheid?”, zegt ze met woede in haar stem. „Er zijn hier alleen vrijwilligers.”
De wijk rond het ziekenhuis is in het duister gehuld, want er is in grote delen van Iskenderun geen stroom. Overal stoken mensen vuurtjes om zich warm te houden. Een van hen is Birkan Turan, een jonge jongen met kortgeknipt haar, die pal naast het ziekenhuis woont. Zijn huis is zwaar beschadigd, net als zijn bedrijf dat filters voor automotoren verkoopt. „Er zijn soms naschokken, daarom slaap ik in mijn bus”, zegt hij terwijl hij nog wat hout op het vuur gooit. „Alleen de universiteit is ingericht als opvang, maar de capaciteit daar is zeer beperkt. Ik heb geen enkele hoop dat de staat hulp stuurt.”
Turan heeft zijn moeder naar de stad Mersin gestuurd omdat het in Iskenderun niet veilig is. Het huis van zijn tante is ook verwoest, en hij heeft nog altijd niets van haar gehoord. „Ze woonde naast een vriend van de gouverneur”, zegt hij. „Die hoerenzoon stuurde twee graafmachines om zijn vriend te redden. Maar mijn tante werd niet geholpen, haar lichaam ligt nog steeds onder het puin. Op televisie zie je alleen maar goed nieuws. Maar zo is de situatie helemaal niet. De staat heeft helemaal niets voor ons gedaan. Ik hoop dat deze regering snel ophoepelt en dat president Erdogan overlijdt.”
Tien uur graven
Even later klinken ineens verwachtingsvolle geluiden vanuit de in het duister gehulde tuin. Hatice is bevrijd. De reddingswerkers wikkelen haar bovenop het puin in folie en dekens. Ze brengen een sonde aan met vloeibare voeding, want ze heeft vier dagen niets gegeten en gedronken. Vervolgens leggen ze haar voorzichtig in de graafbak van een bulldozer, die haar naar beneden tilt. Omstanders applaudisseren en filmen hoe ze in de klaarstaande ambulance wordt gelegd. Die brengt haar naar een kamp met kleine rode tenten verderop voor eerste hulp.
Daar staat haar dochter Cidem met tranen in haar ogen en een grote glimlach buiten te wachten. „Ze is oké”, zegt ze snikkend. „Waar zijn mijn kinderen, vroeg ze.” Haar broer staat naast haar een sigaret te roken. Hij heeft tien uur gegraven om zijn moeder te bevrijden. „Het gaf me hoop en kracht om haar stem te horen”, zegt hij. „Ik ben zo blij dat het is gelukt.” Een reddingswerker in een rode overall geeft hem een knuffel en zegt met een knipoog: „Toen je moeder onder het puin lag, zei ze dat ze me vijf schapen zou schenken als ik haar onder het puin vandaan zou halen.”