In het noorden van Nederland leer je beter kijken en je blik vertragen

Het hoge noorden. Ik woon er sinds 2007. Tot 2021 in Noord-Drenthe, sindsdien in de stad Groningen. Niet praktisch, ver van alles, wel heilzaam. Je leert er beter kijken en je blik vertragen. Het land is leeg, dus je gaat meer waarnemen dan in het westen, waar je door indrukken bent platgewalst voordat ze binnenkomen.

Het is een cliché dat ik er rust vond, maar de stilte van de natuur en de cultuurlandschappen helpt wel. Auto rijd ik hier zo min mogelijk. Ik loop en fiets langzaam en aandachtig grote afstanden, kijk om me heen naar wat er komt en gaat. Een horizon, de lucht, het veen. Bossen, vennen, heide. Licht en donker. Een metafysisch perspectief dat ik voorheen in kunst zocht, voor de schrijver Rilke me poëtisch op de vingers tikte, in zijn verhaal ‘Im Gespräch’: „kunst betekent, niet weten, dat de wereld mooi is, en er een scheppen”.

Op een dag begon ik met mijn smartphone de omgevingsbeelden vast te leggen, ter herinnering aan wat misschien ooit zou verdwijnen. Ook hier rukken massieve nieuwbouwwijken van de steden op naar de stille dorpen en de landerijen. Misschien zijn ze ooit geschiedenis, de ingezaaide akkers die elke dag een beetje groener worden in de lente. De romantisch gewelfde essen: oeroude akkerpercelen op de zandgronden buiten de Drentse dorpen. Dat herfstbos op een steenworp van je huis, quasi van binnenuit als een soort lampion begloeid met rossig avondlicht. Het paarse heideveld met schapen, in zijn waarachtigheid impressionistischer dan enig schilderij. Die bomenlaan in Veenhuizen, verdwaalde Griekse zuilen. Het bijna blauwe gras van het verzonken land tussen het Groningse garnalendorpje Zoutkamp en Lauwersoog. De meanderende beek bij Schipborg in Nationaal Park Drentsche Aa, een van de mooiste natuurgebieden van Nederland. Wie dat land heeft verinnerlijkt wordt er één mee.

Na jaren van gewenning en verdieping weet ik wat ik mooi vind aan natuur. Die heeft iets voor op kunst. De organische nabijheid. Hoe ze geurt en ademt in vrij tempo, onvoorspelbaar als de wind. Dat ze is wat ze is, dat ze niets wil betekenen. Dat ze meestal zwijgt, dat storm en luide vogelkoren die stilte niet verdringen maar versterken. Dat de horizon geen einde is maar jouw perceptiegrens.

Anderzijds: je leert niets van natuur. Er zijn voelt verheffend, er wordt niets verheven. Natuur is een gewijde leegte, bijbel zonder woorden.

Maar vergeet niet hoe in de bewoonde wereld alles is belast met dwingende betekenis, dubbele bodems, conflicten en verborgen lagen. De politicus moraliseert, de schrijver polariseert, de kunstenaar symboliseert, de goeroe preekt, de wetenschap deconstrueert. Alles wil beleren, bevoogden, waarschuwen, onttakelen, verleiden en bezweren, alles trekt aan je. Voor mij is de mentale overbelasting van de mens een van de grote problemen van deze tijd. Die zoekt hij zelf op, maar hij kan die nog betrekkelijk eenvoudig ontvluchten. Hierheen.

Drentsche Aa, Schipborg, Drenthe.
Landschap naast hunebed D 15, Loon, Drente

Foto’s Sake Elzinga

Gewoon, daarom

De zegen van het landschap is dat het zich niet aan je opdringt. Er is geen druk, die van je plaats in de wereld. Die heb ik als ex-westerling hier voelen wegvallen. Het ik bestaat niet meer, dat gaat tevreden in het kijken en luisteren op.

Ik vroeg een vogelaar wat hem in vogeltjes zo aantrok. Ja, wat, zei hij ongemakkelijk. Gewoon, daarom. Er was geen dekkende verklaring. Dat beviel me. Later liepen we langs een bos. ‘Hoor’, zei hij, ‘een boomklever’. Hij zag hem niet eens. Horen was genoeg.

Bij min tien zie je op de Drentse hei enkel warme tinten

Precies zo kijk ik naar de einder van een Gronings fietspad, die Drentse akkers en die Groningse gehuchten. Neem Ezinge, wat is het nou? Gronings dorpje op een door mensen opgeworpen heuvel die hier ‘wierde’ heet. Bovenop een stokoud kerkje, toren naast het schip. De dicht op elkaar gebouwde huizen meestal onopvallend en bescheiden, de boerderij van meesterschilder Matthijs Röling zaliger onzichtbaar achter het geboomte, wat boerenhoven en verwelkte nieuwbouw, niks bijzonders.

Onderweg omhoog zie je komend vanaf de Slagtersrijge, een lieftallig hellend straatje aan de buitenrand van de dorpskern, dat vlakke, eindeloze land in beeld komen. Niet naar links kijken, daar staan auto’s. Gelig winterlicht belicht een kale boom. Op een schilderachtig graslandje wat kippen, tijdloos vee. Denk de lantaarnpaal weg en je bent in een dertiende eeuw. Hier is nog alles wat het lijkt.

Bezielde landschappen

Natuurlijk is in Groningen veel geschilderd. Dat laagland heeft de weidsheid die het oog zoekt. De leden van kunstenaarscollectief De Ploeg trokken er hier op uit. Ik bewonder de Groningse landschappen van Ploeg-schilder Jan Altink. Maar dat was de vorige eeuw, en ik had niet verwacht vandaag nog op een zielsverwante landschapskunstenaar te stuiten.

Tot ik uitgerekend in Ezinge vanaf het kerkje over de Torenstraat op de fiets het dorp uitrolde en daar in museum Wierdenland op de tentoonstelling De ziel van het landschap stuitte – met houtsneden van Siemen Dijkstra, een kunstenaar die ik niet kende. Daar betrapte ik een onvermoede mede-waarnemer verrast op dezelfde liefdevolle obsessie met dezelfde verloren plekken. Daar bleek, maar dan met kunst, iemand te doen wat ik al jaren met mijn iPhone deed, en met dezelfde bedoeling vast te leggen wat zoals veel kwetsbaarheid misschien gedoemd is te verdwijnen – „het archiveren van bezielde landschappen”, noemt hij dat.

Ik zag Dijkstra Groningen en Drenthe op zijn duimpje kennen, en als ervaringsdeskundige wist ik hoe goed hij had gekeken. Ik ben geen kunstkenner. Ik kijk nooit naar het kunstige, naar of het wel modern en knap genoeg is. Maar ik zag de kleuren kloppen in zijn mensloze, gedetailleerde, ademende landschappen. De zachte van Drenthe, de harde van Groningen. De bleke ochtenden, de diepe avonden, die hoorbare stilte. Ja, zo was het daar. Daarna belde ik Siemen op en zo kwamen we in zijn boerderij annex galerie in Dwingeloo te spreken over het samengaan van werk en leven – want dat krijg je, als je zoals hij je levenswerk maakt van dit land.

Balloërveld, noordzijde. Aards Paradijs no.1, kleurenhoutsnede Siemen Dijkstra, 2009.

Dijkstra groeide op in het Drentse Pesse. Zijn vader, leraar Engels en amateurarcheoloog, wekte zijn gevoeligheid voor het verhaal achter het landschap. Die wees dan op een opbollende akker en zei: „Moet je je voorstellen hoe dat er twintigduizend jaar geleden uitzag.” Zo sloop de verbeelding in het kijken.

Als student aan de Groningse kunstacademie Minerva las Dijkstra Filosofie van het landschap van de Nederlandse filosoof Ton Lemaire. Die scherpte zijn bewustzijn van de lagen in het landschap, zegt hij: „Het mythische landschap, het landschap dat je ziet, het landschap dat je voelt, de geschiedenis van dat landschap.”

Hij las de oorsprongsmythen van de schrijver H.C. ten Berge, en vergat nooit de regel van de Britse dichter William Wordsworth over de kijkervaring als een vorm van verwerken. „Die sprak van recollection in tranquility. Je hebt iets gezien, dan ga je naar huis, en dan ga je erover denken.”

Balloo, Drenthe.
Drentsche Aa, Oudemolense Diep, Drenthe.

Foto’s Sake Elzinga

Ombers en okers

Misschien is het daarom wel een voordeel dat het maakproces van houtsneden zo lang en arbeidsintensief is. Dijkstra, tekenaar van oorsprong, zocht een techniek die hem in staat stelde met kleur te werken. Houtsneden maken is ontzettend omslachtig, zegt hij. Een plaat maken, de prent kleur voor kleur en laag voor laag op papier walsen. Maar zo creëer je verwerkingstijd, ontdekte hij, verdiept zich het begrip voor je onderwerp. Je gaat zien, zegt hij, waarom de schilders van De Ploeg meestal in Groningen werkten en niet in Drenthe. Dat is omdat de Drentse grond heel anders is, dat zijn allemaal gedekte kleuren.

Dan zegt hij niet voor het laatst wat ik al jaren zag zonder het te beseffen. Het Drentse land bestaat uit ombers en okers, allemaal zachte mengtinten. Groningen is van de harde kleuren – dat is klei, blauwe luchten met een koolzaadveld. Ze zijn hem allebei zo dierbaar als ze mij zijn, maar de gelaagdheid van het Drentse landschap blijft hem obsederen. Het is zijn palet, hij is ermee opgegroeid, het is vertrouwd. Een koud winterlandschap, zegt hij, is in Drenthe haast niet voor te stellen: „Daar zitten altijd warme kleuren onder. Als je bij min tien op de Drentse hei staat zie je alleen maar warme tinten, als een jas om je heen.”

Niet naar links kijken, daar staan auto’s

Zo is het. En wanneer zo’n landschap eenmaal echt voor je gaat leven, wil je er als kijker zijn en blijven. Dijkstra had dat op de lagere school al. Die stond midden in een weiland. Hij, eenzelvig van nature, keek naar buiten en zag wonderen. Zo ging hij tekenen, het papier werd de ruimte, de ruimte het mysterie van het blikveld. Je gaat toch meer zien dan er is. Zijn atelier, zegt hij, is „een ruimte van verlangen”. Dat onvervulbaar is en moet zijn. Daarom is de beperktheid van zijn onderwerp, alleen natuur, voor Dijkstra ook geen hindernis. Je moet jezelf beperken, gelooft hij. Mensen die met bucketlists vol droombestemmingen de wereld afreizen vindt hij „pure armoede”. Je moet níét gaan, juist als je het zou willen. Er moet, zegt hij, een „puur romantisch verlangen” in je zijn naar wat nooit uit kan komen. Dat verlangen is zijn werk, en dat kan alleen ontstaan door de gejaagdheid van de tijd niet toe te laten.

In Dijkstra’s landschappen is geen mens te bekennen. Dan wordt het land decor en dat moet niet. Zelfs de wandelaar van Caspar David Friedrichs schilderij Der Wanderer über dem Nebelmeer, waar de aartsromanticus Friedrich de wandelaar op zijn rug gezien naar een mistig berglandschap laat staren, vindt hij een sta-in-de-weg.

Nu schildert hij in het bos van het Drentse Dwingelderveld bomen, louter bomen. Hij maakt portretten van alle 134 aangelegde vakken, elf hectare per vak. Dat wordt één grote graphic novel van de Drentse bossen. Dijkstra toont me de beelden. Ze zijn schitterend en ik ken ze van thuis, dertig kilometer verderop. Een galerij van Griekse zuilen. „Kijk nou, het is Duitsland, je ziet Goethe lopen. Misschien komt het nooit af, maar ik heb er zoveel plezier in. Misschien ben ik gewoon een te laat geboren monnik.”

Vast. Maar je ziet waar hij heen wil. En daar wil je zijn. Gewoon, daarom.

Landschap met dode boom, Gasteren, Drenthe.
Aardappel op het land met mist en met tractor sporen. Bronneger, Drenthe.

Foto’s Sake Elzinga