In Haarlem staat die kerktoren constant in de weg

Recensie Beeldende kunst

Stadsgezichten Het Frans Hals Museum toont hoe schilders en schrijvers in de zeventiende eeuw met moeite ontsnapten aan de schaduw van de Sint-Bavo.

Gerrit Berckheyde, De Grote Markt te Haarlem met de Grote of St. Bavokerk,1696
Gerrit Berckheyde, De Grote Markt te Haarlem met de Grote of St. Bavokerk,1696 Foto Frans Hals Museum, bruikleen Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Al eeuwen domineert de Grote Kerk van Haarlem het stadssilhouet. Wie de stad nadert, ziet eerst het laatmiddeleeuwse gebouw met zijn hoge daken en karakteristieke toren, dat tot de protestantse overname in 1558 gewijd was aan de heilige Bavo. De kerk vormt dan ook een opvallende constante in tekeningen, prenten en schilderijen van Haarlem uit de gouden tijd van het Hollandse stadsgezicht, de zeventiende eeuw.

In de selectie van honderd van zulke voorstellingen die het Frans Hals Museum nu toont, verschijnt de Sint-Bavo op uiteenlopende manieren. Zo plaatste de lokale kunstenaar Reyer Claesz Suycker het gebouw al in een schilderij uit 1625-1630 aan de horizon van zijn gezicht op de stad, bezien vanuit de landerijen in het noorden. Zo’n veertig jaar later schilderde Jacob van Ruisdael de kerk onder een hoge wolkenlucht op de achtergrond van een reeks magistrale gezichten op bleekvelden in de omgeving. En de minder begenadigde maar interessante kunstenaar Reyer Jacobsz van Blommendael maakte in ongeveer dezelfde jaren een wat ouderwetse, ruim twee meter brede voorstelling van geharnaste ruiters en voetvolk met in de hemel een verschijning van stadspatroon Bavo zelf. De achtergrond toont de ommuurde stad waar de kerk gewijd aan de heilige bovenuit steekt.

Bijna tot vervelens toe blijft de kerk steeds maar weer opduiken. Zelfs in voorstellingen die zich afspelen op het water rondom figureert zij, zoals in de Slag op het Haarlemmermeer door Hendrik Vroom (1573), waar de watergeuzen het opnemen tegen een Spaanse vloot. Uiteindelijk was het een verloren strijd, maar in de achtergrond symboliseert de kerk het zelfbewustzijn van de stad. De befaamde landschapschilder Jan van Goyen maakte een minder politiek beladen, mistig riviergezicht op het Spaarne, maar ook hij vergat niet de Bavo op de achtergrond toe te voegen.

Pittoreske ruïnes

Toch toont de expositie ook andere gezichten van Haarlem. Tekenaar en prentenuitgever Claes Jansz Visscher bijvoorbeeld, maakte op zijn omzwervingen in de omgeving aantrekkelijke pentekeningen van boerderijen en andere gebouwen, die hij later zelf in prent bracht in een reeks getiteld Plaisante Plaetsen ( 1612). En ook de statige landgoederen en pittoreske ruïnes in naburige plaatsen als Heemstede en Zandvoort kregen aandacht.

Jacob van Ruisdael: Gezicht op de bleekvelden nabij Haarlem, ca. 1670-’75.
Foto Rijksmuseum, Amsterdam

Hoogtepunten in de expositie zijn uitbeeldingen van het ‘stadsinterieur’ van de Haarlemse schilder Gerrit Berckheyde (1638-1698). Deze grootmeester van het genre bracht bijna vanzelfsprekend de onontkoombare Bavo in beeld, maar keerde er soms ook letterlijk zijn rug naar toe om het oude stadhuis aan de andere kant van het plein uit te beelden. Soms ook koos hij voor nog minder geijkte thema’s, zoals stadspoorten of een rij huizen met trapgevels aan de Bakenessergracht, geschilderd in een opvallend licht-donker en sterk perspectief.

De belangstelling voor de weergave van stad en ommelanden vindt een parallel in lofdichten op de stad. Een illustere inwoner als schilder-dichter Karel van Mander schreef er al aan het eind van de zestiende eeuw twee, predikant en dichter Samuel Ampzing publiceerde in 1628 zijn Beschryvinge ende lof der stad Haerlem. Het zijn teksten die aansluiten bij stadschauvinistische teksten zoals die ook van andere Hollandse steden bestonden; ze bezingen de voortreffelijkheid van de stad, haar geschiedenis en nijvere bewoners.

Misschien kregen de schrijvers ook wel wat genoeg van die eeuwige kerk op de Grote Markt. Ampzing kon uiteraard niet heen om de Sint-Bavo, die hij karakteriseert als „een ere van de stad, een wonder van het Land”.

Maar ook richtte hij de blik naar buiten en bezingt andere kwaliteiten van de stad die is gelegen „aen veld, aen bosch, aen duyn, aen meyren, aen de see / voorwaer een paradys, en een volmaekte stee”.