In haar films legt Chantal Akerman bloot hoe het is om vrouw te zijn

In Brussel heet de Quai du Commerce sinds september vorig jaar Allée Chantal Akerman. Op huisnummer 23 meldt een plaquette dat Akerman achter die gevel Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce, 1080 Bruxelles filmde, die ruim drie uur lang de dagen volgt van een onopvallende weduwe van middelbare leeftijd. Het enige wat zij te bieden heeft is haar vulva, voor betaalde seks met een nondescripte man. Ze is dodelijk eenzaam, dodelijk overbodig, met dodelijke uitkomst: met een zakelijke haal van een schaar pleegt ze een moord.

Het Brusselse museum Bozar wijdt een tentoonstelling aan de bejubelde Belgische cineaste Akerman (1950-2015), met een video-installatie over Dielman tot besluit: op een rij schermen zijn steeds opnieuw de laatste zeven minuten te zien. Buiten zwiept een zwaailicht. Binnen wacht Jeanne op haar arrestatie. Akerman was 24 toen ze in 1975 deze radicale film maakte met sleur als stijlprocédé. Daar werd ze om verguisd, maar in 2022 versloeg haar Jeanne Dielman onverwacht Orson Welles’ door cinefielen aller landen vereerde Citizen Kane als ‘Greatest Film of All Time’. Het cinefiele mannenbolwerk kreeg hier een draai om de oren en uit een richting die daar nooit serieus was genomen: van een onversneden vrouwenfilm. Onverschrokken intiem, zonder spoor van behaagzucht.

Dat was een stunt, maar Bozar vermeldt het nergens op de tentoonstelling. Alsof zulke franje ongepast is bij Akerman. Nu zijn haar films nogal eens streng. Ze stond bekend als zelfbewust en eigengereid, er werd over haar geroddeld: ze zou humeurig zijn en arrogant. Misschien was dat waar, maar wat dan nog? Bij haar mannelijke collega’s (daar gaan we weer) geldt zoiets als gepassioneerd.

Setfoto van ‘Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce – 1080 Bruxelles’; in het midden hoofdrolspeelster Delphine Seyrig.
Foto Boris Lehman

Aanval op de keuken

Gewoonlijk leggen exposities als deze de loper uit. Een en al uitgestoken hand zijn ze, met een sluiproute tussen hoofd en hart. Deze niet. Bozar toont foto’s, brieven, documenten en video’s met interviewfragmenten. Er hangen originele, geannoteerde scenario-pagina’s – voor wie daar het geduld voor op kan brengen.

Het beste voldoet deze afstandelijke, strikt onsentimentele aanpak als haar films het woord krijgen. Ga zitten op zo’n hard bankje en waag je aan Akermans debuut van 12 briljante minuten, gemaakt in 1968. Ze was 18 en speelde zelf de enige rol. Saute ma ville (‘Ontplof, mijn stad’) heet de film – wat klinkt als ‘Saute ma vie (leven)’, en dat is wat er gebeurt. Het begint met de systematische aanval op een keuken. Het loopt uit op een glimlach en een bos bloemen, in omhelzing met het blazende gasfornuis – BOEM!

Saute ma ville was een blauwdruk voor de films over vrouwen in de mannenwereld die volgen zouden, en wortelde in die keuken, de berenklem voor de vrouw. Voor Saute ma ville draaide Akerman in de keuken van haar moeder. „Ma mère” – hoe vaak hoor je dat niet zeggen in haar films, in de interviews, in de titel van haar autobiografische boek Mijn moeder lacht (2013), recent verschenen in de zorgvuldige Nederlandse vertaling van Martine Woudt.

Ze had het moeilijk met haar moeder en haar moeder met haar, en dat stond hun symbiotische verstrengeling niet in de weg. „Ik hield zoveel van haar toen ze jong was, mijn moeder. […] En ik praatte tegen haar, ik zei van alles”, schrijft ze in dat boek. In de expositie horen we haar zeggen over Jeanne Dielman, dat brok berusting in mouwschort: „C’est moi. Et ma mère.” – Dat ben ik. En dat is mijn moeder.

https://youtu.be/MSAxVQNnTlQ?feature=shared

Iconisch aardappel schillen

In die film is de keuken weer het geestdodende centrum, de scène waarin Jeanne een aardappel schilt is zelfs iconisch geworden, met als goede tweede de minuten waarin ze kalfslapjes paneert. Bozar vertoont geen van beide scènes. Misschien liggen ze te veel voor de hand, maar ze worden gemist. Wie Akerman zegt, zegt kalfslapje. En dat is geen schande.

Er ontbreekt meer wat erbij had moeten zijn, zoals Akermans laatste film, die ze onder de verdrietige titel No Home Movie (2015) maakte over en met haar moeder tegen de achtergrond van haar moeders onmiskenbaar naderende dood.

Maar wat er wel is, is de moeite waard. De indrukwekkende video-installatie over Rusland etaleert haar bravoure als beeldend kunstenaar. De probeerselfilmpjes voor de filmschool in Brussel stellen al vast wat ze wil. Technisch zonder bravoure, inhoudelijk de concentratie op vrouwendingen. De afwas, haren borstelen, schalks poseren op een sportauto, verlangen naar nieuwe schoenen. Niet hoogdravend verbeeld, maar praktisch. Jeanne Dielman en haar aardappels lagen al voor het grijpen.

Wie Chantal Akerman zegt, zegt: ‘Kalfslapje’. En dat is geen schande

Chantal Akerman in het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel.
Foto Piet Goethals/ Fondation Chantal Akerman

Maar eerst gaat ze naar New York en maakt La chambre (1972). Ook die is hier te zien. Eén shot van tien minuten lang tolt de camera door Akermans eenkamerwoning in New York. Saai? Nee, spannend. Bij elke ronde valt er iets nieuws op. Kousen aan een waslijn. Een versleten ijskast, zo’n Amerikaanse met een dikke deur. Een stoel, een secretaire, paperassen. Wat was dat? Nou, een afdruiprek (weer: de afwas). Akerman zit rechtop in bed, ze eet een appel. De deur, het gordijn. Nu ligt ze. Een hoekje van een spinnewiel – gut ja, dat was mode, te koop op elke rommelmarkt. Ze woelt. Oh, een fluitketel. La chambre maakt onrustig van eenzaamheid.

Bozar toont een Akerman die ons ongemak oogst via haar eigen werkelijkheid. Ze spreidt tentoon hoe is het om vrouw te zijn. Cineaste te zijn. Chantal te zijn. En geen van drieën is comfortabel. Maar in elke hoek van de expositie in Brussel mijmert ze: dit is mijn werk, dit is van mij. Dit ben ik. Doe het er maar mee.

Chantal Akerman: Mijn moeder lacht (Ma mère rit). Vert. Martine Woudt is verschenen bij Koppernik, 203 blz. €23,50