In de weekcrèche werden DDR-kinderen van hun ouders gescheiden. Ze hebben er nog altijd last van

Reportage

Crèche In de DDR moesten vrouwen werken. Kinderen konden prima de hele week elders opgevangen worden, vond men. „Als je als baby schreeuwt en huilt, maar er nooit iemand komt, dan ontwikkel je geen vertrouwen.”

Andrea Hlubeck.
Andrea Hlubeck. Foto Gordon Welters

In de DDR kon de dagindeling voor baby’s van een militaire striktheid zijn. Een kind van zeven maanden, bijvoorbeeld, zou om 6.00 uur ’s ochtends een flesje krijgen, dan in bad worden gestopt, dan een schone luier krijgen. Van 8.15 tot 9.15 zou het slapen, daarna drie kwartier in de box, en vervolgens, om 10.00 uur, pap. Daarna zou het weer in de box worden gestopt, tot 11.15, wanneer het kind weer moest slapen. Om 13.00 zou het nog een schone luier krijgen, dan, na slaap en pap, zou het om 17.00 weer een schone luier krijgen, en dan opnieuw om 21.30, waarna het kind moest slapen.

Voor kinderen in de Wochenkrippen van de DDR, de ‘weekcrèches’, was er geen ontsnappen aan die rigide planning. Kinderen werden vanaf dat ze zes weken oud waren van maandag tot zaterdag bij de crèche ingeleverd en alleen in het weekend door hun ouders verzorgd.

In de DDR ging tussen de 10 en 20 procent van de kinderen naar een dergelijke weekcrèche, naar schatting tussen 100.000 en 200.000 kinderen. De socialistische dictatuur presenteerde de alomvattende opvang als een emancipatoire verworvenheid voor vrouwen. Maar een belangrijkere reden voor de opvang was dat ook vrouwelijke arbeidskrachten onontbeerlijk waren in de wankele economie; tot 1967 telde de Oost-Duitse werkweek zes dagen.

„Toen ik werd geboren, werkte mijn moeder als kraanbestuurder voor het Braunkohlenkombinat”, vertelt Andrea Hlubeck. Ze werd in 1970 geboren in Senftenberg, nabij de Poolse grens. Ieder staatsconcern had zijn eigen kinderopvang, zo ook die van de bruinkoolmijn. Hlubeck werd, toen ze zes weken oud was, in de Wochenkrippe gestopt, opdat haar moeder weer aan het werk kon. Later, op haar derde, kwam Hlubeck in een Kindergarten, die haar eveneens de hele week herbergde. Pas toen ze zes was en naar school ging, kon Hlubeck thuis intrekken. Van haar uithuizige kindertijd voelt Hlubeck nog altijd de gevolgen: „Het oervertrouwen is verstoord. Als je als baby schreeuwt en huilt, maar er nooit iemand komt, dan ontwikkel je geen vertrouwen.”

Emotionele verwaarlozing

Afgelopen jaren is steeds meer onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de weekopvang en de gevolgen ervan voor de kinderen. Het gebrek aan persoonlijke aandacht, de fabrieksmatige verzorging en het wekelijkse afscheid van de ouders zijn volgens deskundigen vormen van emotionele verwaarlozing die op zo’n jonge leeftijd diepe sporen nalaat. Sinds een aantal jaren ontstaan op verschillende plekken in de deelstaten van de voormalige DDR zelfhulpgroepen voor de Wochenkrippen-kinderen die het over hun ervaringen willen hebben. Eind juni kwam een eerste groep bijeen in Schwerin op initiatief van Hlubeck. In Berlijn, Dresden en Leipzig zijn er al langer druk bezochte gespreksgroepen.

Veel deelnemers spraken eerder amper over hun tijd in de Wochenkrippen. De herinneringen zijn vervaagd, die aan de eerste jaren zijn non-existent. „Met mijn moeder heb ik tot een paar jaar geleden geen woord gewisseld over deze periode”, zegt Hlubeck. „Maar dat deed niemand. Omdat het heel normaal werd gevonden dat je op een Wochenkrippe zat.”

Andrea Hlubeck (links op defoto) toen ze klein was. Foto Gordon Welters

Hlubeck woont in een houten bungalow aan een provinciale weg in Karstädt, in zuidelijk Mecklenburg-Vorpommern. Ze vertelt bij een sigaret op de veranda van haar huis, en in haar keuken, waar ze foto’s van zichzelf, haar moeder, en haar broer en zus die ook in een Wochenkrippe zaten laat zien. Hlubeck zegt dat ook haar broer en zus het erg moeilijk hebben met hun jeugd en er slecht over kunnen praten.

In 2015 kreeg Hlubeck paniekaanvallen. „In therapie kwam ik er na verloop van tijd achter wat mijn toestand met mijn kindertijd te maken had. Mijn stressregulering is gewoon niet goed afgesteld. Als baby heb je nodig dat er iemand komt als je huilt, die kijkt of je honger hebt, een vieze luier, of je het koud hebt. De nood van het kind wordt erkend, de moeder of verzorger reguleert de emoties. Bij mij en andere Wochenkrippenkinder is dat niet gebeurd.”

Sinds haar inzinking kan Hlubeck weinig meer aan. Ze werkt thuis, als ambtenaar, en bekommert zich om haar tuin en om de zwaluwen in een aanpalend schuurtje. „Het systeem liet mijn moeder geen andere keus”, zegt Hlubeck. „Maar ik vraag me wel af: als ze van haar eerste twee kinderen afstand moest doen, waarom nam ze dan nog een derde?”

Vastgemaakt aan de spijlen

Historica Heike Liebsch was zelf Wochenkrippenkind en publiceerde begin dit jaar een uitgebreide studie naar de kinderopvang in de DDR. Liebsch noteert onder andere dat er in een Wochenkrippe in Dresden met negentig kinderen ’s nachts alleen een conciërge aanwezig was. Tot eind jaren zestig was het bovendien staande praktijk dat de kinderen ’s nachts vastgemaakt werden aan de spijlen van hun bed. Bij sommige kinderen werden doorligwonden geconstateerd.

Liebsch schrijft dat in de jaren vijftig ook elders, bijvoorbeeld in West-Duitsland en in Tsjechoslowakije, weekopvang bestond, maar dat die snel werd afgebouwd toen pedagogen in de loop van de jaren vijftig steeds meer de nadelige gevolgen voor de fysieke en emotionele ontwikkeling van de kinderen konden aantonen. Dat is het grote onrecht, zegt Hlubeck. „Dat ze wisten dat de kinderen niet gedijen in de Wochenkrippen, maar dat er omwille van economische factoren toch mee door werd gegaan.”

In de jaren zestig, schrijft Liebsch, werd het thema ‘emotionele binding’ verregaand geschrapt uit het pedagogiekcurriculum in de DDR. Het belang van een veilige hechting voor baby’s en kleine kinderen werd een „reactionair onderwerp” genoemd, citeert Liebsch hoogleraar psychologie Lieselotte Ahnert, „dat tegen de emancipatie van de vrouw is gericht en de moeder vertelt dat ze thuis moet blijven bij het kind, achter het fornuis.”

Lees ook: Ophef: hoe comfortabel was het leven in de ‘coole’ DDR?

Ook in West-Duitsland hadden de Oost-Duitse opvoedkundige methodes hun weerslag. Het hoge percentage werkende vrouwen (rond 90 procent) in de DDR, en de uitgebreide opvang, deed de West-Duitse burger vaak spreken van de ontaarde moeders aan gene zijde van het IJzeren Gordijn. De omstandigheden in de Wochenkrippen, maar ook in gewone DDR-crèches, waar de kinderen ook op gezette tijden collectief op het plaspotje moesten, werden in de oude Bondsrepubliek zo mogelijk nog dramatischer voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren. In reactie daarop werd er in West-Duitsland juist een traditionele rolverdeling nagestreefd – die was in ieder geval niet socialistisch. Vrouwen bleven veelal thuis bij de kinderen; in 1984 ging maar 3 procent van de kinderen voor hun vierde naar de opvang, van de vrouwen werkte een minderheid.

Nog altijd is het in het westen van Duitsland ongebruikelijk om een kind voor zijn eerste verjaardag naar de opvang te brengen; dat doet ongeveer 30 procent, in het voormalige Oost-Duitsland is dat ruimschoots het dubbele. En in het percentage vrouwen dat een universitaire studie doet, zijn de West-Duitse deelstaten hekkensluiter in Europa: vrijwel overal in Europa gaan er meer vrouwen dan mannen naar de universiteit, behalve in het voormalige West-Duitsland, waar 5 tot 10 procent meer mannen een academische opleiding volgt, zo blijkt uit data uit 2019.

In de DDR ging het dan wel niet over veilige hechting, maar richtte men zich op de voordelen van een opvoeding in handen van de staat voor een totalitaire samenleving. De kinderen moesten met een ‘socialistische instelling’ worden grootgebracht. De dagindeling voor kleine kinderen moest al een beetje lijken op de gemiddelde werkdag in de socialistische Boeren- en Arbeidersstaat, met een nadruk op orde en zelfstandigheid.

Weelderig park

Een week na de eerste bijeenkomst van de zelfhulpgroep in Schwerin zwaait Andrea Thebud uitnodigend de voordeur open. Thebud woont in een lichte stadswoning in het centrum van Schwerin, vlak bij het park, het slot en het meer midden in de hoofdstad van Mecklenburg.

Thebud (1972) zegt dat ze niet per se psychische klachten ondervindt van haar tijd in de Wochenkrippe, maar dat het voor haar belangrijk is om die periode, waarvan ze zich niets herinnert, beter te kunnen plaatsen. Daarom woonde ze de eerste groepsbijeenkomst bij. Sommige deelnemers, vertelt ze, spraken nu pas voor het eerst over de situatie in hun eerste levensjaren. Voor diegenen was de bijeenkomst erg emotioneel.

„Toen ik werd geboren, studeerden mijn ouders nog. Mijn moeder studeerde economie in Dresden, mijn vader elders. Ik kwam terecht in een Wochenkrippe in Potsdam [op 200 kilometer afstand van Dresden, red.]”, vertelt Thebud. „Mijn moeder zegt dat er geen plek was in de opvang in Dresden. Maar ik begrijp niet waarom ze me niet bij mijn grootouders kon onderbrengen. Die hadden me toch ook kunnen ophalen van de crèche? Ik zeg tegen mezelf dat mijn moeder dat niet wilde, omdat mijn opa een nogal overtuigde socialist was, hij was hoog in de partij. Misschien wilde ze niet dat ik daarmee in aanraking kwam? Nee, dat is geen overtuigende verklaring. Maar het doet me goed om een dergelijke reden te vinden.”

De zus van Andrea Hlubeck in een ‘weekcrèche’. Foto Gordon Welters

Thebud vindt het vooral moeilijk te verkroppen dat haar moeder zomaar afstand van haar deed. „Ik probeer te begrijpen hoe een moeder een kind zoiets kan aandoen”, zegt ze, met haar benen opgetrokken op de hoekbank. Op haar vragen reageert Thebuds moeder afwerend. „Ze zegt gewoon: er was geen andere mogelijkheid. Ze ziet niet in dat het niet goed voor me was, ze zegt niet ‘het deed me pijn je weg te geven’.” Om zichzelf te sparen, wil Thebud liever niet precies weten hoe de omstandigheden waren in haar opvang. „Als ik nu zou horen dat er maar twee verzorgers op veertig kinderen waren, zou me dat geen goed doen.”

In de zelfhulpgroep merkte Thebud dat veel lotgenoten vergelijkbare dingen ervoeren als zij. „Als kind dacht ik altijd dat ik geadopteerd was. ‘Jullie zijn toch niet mijn echte ouders?’, zei ik dan. Omdat ik zag hoe andere ouders met hun kinderen omgingen, hen omhelsden of kusten. Bij ons was dat nooit zo.” In de groep beaamden velen dat gevoel te herkennen, zegt Thebud. Nog steeds heeft ze geen bijzondere binding met haar moeder.

Zowel Andrea Hlubeck als Andrea Thebud heeft het alleen over haar moeder als degene die verantwoordelijk is voor de keus voor de weekopvang. Beide vaders speelden een marginale rol in hun leven; zij droegen verantwoordelijkheid noch schuld. Het bevestigt de dubbele rol die de ‘geëmancipeerde vrouw’ in Oost-Duitsland vaak wordt toegeschreven: vrouwen mochten werken en geld verdienen, ze konden als ze wilden eenvoudig scheiden van hun man, maar moesten tegelijkertijd alle traditionele rollen vervullen. Hogerop komen in een staatsconcern of in de partij, de SED, zat er evenwel niet in. Volgens recent onderzoek werken vrouwen in Oost-Duitsland nog altijd veel vaker voltijds dan in West-Duitsland, maar zijn ze ook veel vaker verregaand alleen verantwoordelijk voor het huishouden en de opvoeding.

Met haar twee kinderen gaat Thebud bewust anders om dan haar ouders met haar, zegt ze. „Mijn dochter zegt weleens, als ik haar omhels, ‘nu kan-ie wel weer’”, glimlacht ze. Haar oudste gaat binnenkort uit huis, haar jongere zoon is een begenadigd doelman. De grote regionale club, FC Hansa Rostock, wil hem al inlijven in het talentenprogramma. Hij moet dan intern op een school voor topsporters. De voorstelling daarvan maakt haar nu nog zenuwachtig, „maar ik probeer langzaam aan het idee te wennen”.

Verdieping: over de sporen die de DDR naliet. ‘In onze hoofden staat de Muur nog overeind’ (2019)