N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Natuurramp Twee dorpen in het Oosten van Congo werden getroffen door overstromingen en aardverschuivingen. Minstens 400 mensen kwamen om het leven, honderden zijn nog vermist.
Het is een van de dodelijkste natuurrampen in Democratische Republiek Congo in lange tijd. Hevige stortbuien in het oosten van Congo veroorzaakten overstromingen en aardverschuivingen. Vooral de dorpen Bushushu en Nyamukubi, in de provincie Zuid-Kivu zijn zwaar getroffen. Minstens 400 mensen zijn overleden.
Nadat rivieren buiten hun oevers traden afgelopen donderdag werden huizen weggeveegd. Veel huizen in de regio zijn gemaakt van houten planken en golfplaatdaken. Volgens OCHA, de humanitaire organisatie van de Verenigde Naties, zijn ongeveer 3.000 huishoudens hun huis kwijtgeraakt, meldt persbureau Reuters. Akkers en graanvelden liepen zware schade op.
Het dorp Nyamukubi na de aardverschuiving, gezien vanuit de lucht afgelopen zaterdag. Huizen en winkels zijn verwoest. Foto Glody Murhabazi / AFP
Weggespoelde daken gemaakt van golfplaten en andere resten van huizen steken uit dikke lagen modder. Foto Glody Murhabazi / AFP
Een gewonde man ligt op de grond van het ziekenhuis. Ziekenhuizen zijn sinds donderdag overlopen met gewonden. „Mijn team heeft niet geslapen”, zei dokter Robert Masamba van het grootste ziekenhuis van de regio tegen Reuters. Foto Glody Murhabazi / AFP
Een oudere vrouw verzorgt een gewonde die in het ziekenhuis is opgenomen als gevolg van de overstroming. Foto Glody Murhabazi/ AFP
Het dodental loopt vermoedelijk nog op. In de rivieren en onder het puin liggen nog veel lichamen. Honderden mensen worden nog vermist. „Als ik niet naar de markt was gegaan, dan had ik misschien mijn kinderen kunnen redden”, zegt Jolie Ambika Nathalie, 34, een moeder van vijf kinderen in het dorp Bushushu tegen Reuters. Ze liet drie van haar kinderen van zes, acht en tien jaar even thuis. Toen ze terugkwam, was het huis al verwoest. De drie kinderen zijn vermist.
Van de overledenen zijn er inmiddels 274 begraven, onder wie 98 vrouwen en 82 kinderen. „We moesten alles achterlaten”, zegt de 32-jarige Bahati Kabanga uit Bushushu via de telefoon tegen persbureau Reuters. Hij voelde de grond beven en zag in de verte huizen instorten. Hij slaagde erin zijn kind te redden, maar hij verloor zijn tante, neven en zus. Hij zoekt nu onderdak in een katholieke school.
Vrijwilligers uit Congo wikkelen de lichamen van overleden slachtoffers in dekens. Foto Glody Murhabazi / AFP
Inwoners van Nyamukubi lopen door het puin dat de natuurramp achterliet. Ongeveer 3.000 gezinnen in Nyamukubi en Bushushu raakten hun huis kwijt. Foto Glody Murhabazi / AFP
Vorige week veroorzaakte een hevige regenbui ook in buurland Rwanda, aan de andere kant van het Kivumeer, eveneens overstromingen en aardverschuivingen. Daarbij kwamen 131 mensen om het leven. Het noodweer rondom het Kivumeer, dat nog altijd aanhoudt, heeft ook gezorgd voor de ramp in Congo. De laatste overstroming van deze omvang in Congo was in 2014. Toen raakten zeker 130 mensen vermist en werden meer dan 700 huizen verwoest, volgens de Verenigde Naties.
Hevige stortbuien komen vaker voor Afrika. Volgens klimaatexperts van de VN zorgt klimaatverandering ervoor dat deze buien steeds frequenter en intenser worden.
Congolezen rouwen om hun overleden en vermiste dierbaren. Foto Glody Murhabazi / AFP
Inwoners van het dorp Nyamukubi zoeken mee naar lichamen onder het puin. Foto Glody Murhabazi / AFP
Nyamukubi ligt begraven onder de modder. Mensen zoeken naar vermiste familieleden. Foto Glody Murhabazi / AFP
Een man kijkt uit over het Kivumeer, terwijl hij het dorp Nyamukubi ontvlucht op een prauw. Foto Glody Murhabazi / AFP
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”