In de akkers van Wolynië ligt de verklaring voor Poetins obsessie met nazi’s in Oekraïne

Het geheim dat Oleksandra Vasejko decennialang met zich meedroeg wil ze zelf laten zien. Strompelend loopt de 79-jarige door een dichtbegroeid bos in Noordwest-Oekraïne. Met haar linkerhand steunt ze op haar been, met haar rechterhand leunt ze op een wandelstok. „Het is hier vlakbij, daar waar de modder begint”, mompelt de Oekraïense, terwijl ze met haar stok laaghangende bramentakken wegslaat. „Vroeger liepen hier paarden, toen was het pad beter.”

Toen Vasejko zes jaar oud was, nam haar vader haar mee naar dit bos. Hij kerfde drie kruizen in een boom en zei dat als er Polen zouden komen, ze hen naar die boom moest brengen. De Polen kwamen pas tientallen jaren later.

Na bijna een uur lopen buigt Vasejko over witte bloemetjes, die net zijn opgekomen dankzij de lentezon. „Het is een Oekraïense gewoonte om altijd een even aantal bloemen mee te nemen naar het graf”, zegt ze terwijl ze zes witte bosanemonen plukt. Verderop staat de boom. De drie kruizen zijn bijna onherkenbaar. Maar de grafbult, het houten kruis en het lint in de kleuren van de Poolse vlag maken duidelijk waarom Vasejko’s vader haar hier mee naar toe nam.

Op deze plek lagen drie Polen begraven, in 1943 vermoord door Oekraïense nationalisten. Zij waren slachtoffer van de massamoord op Polen in de voormalige regio’s Wolynië en Oost-Galicië. Naar schatting zijn zo’n honderdduizend Polen vermoord tijdens deze etnische zuivering tussen 1943 en 1945.

Vasejko’s vader hielp de drie Polen die zich schuilhielden in het bos. Toen hij ontdekte dat ze vermoord waren begroef hij ze hier. Vasejko veegt met haar blote handen bladeren van de grafbult. „We denken aan jullie”, fluistert ze en begint te bidden. „Rust zacht bij Onze Lieve Heer.” Ze bezoekt het graf al zeventig jaar. Voordat ze afscheid neemt, kust ze het kruis. „Volgende week kom ik weer.”

Het bloedbad van Wolynië zorgt tachtig jaar later nog voor spanningen tussen Polen en Oekraïne

De massamoorden in het voormalige Wolynië en Oost-Galicië – dat nu is opgedeeld in de Oekraïense regio’s Volyn en Lviv – zijn decennialang verzwegen. Tijdens de Sovjet-Unie hielden de communisten het geheim, zodat er geen vetes zouden ontstaan tussen de ‘broedervolken’. De archieven werden gesloten, op massagraven werden bomen geplant en reizen tussen de twee landen kon niet zonder toestemming.

In 2016 bestempelde het Poolse parlement de massamoord in Wolynië als ‘genocide’ – tot ergernis van Oekraïne, waar wordt gesproken over de ‘tragedie van Wolynië’. Sindsdien is er een vete tussen de twee buurlanden over deze kwestie: opgravingen naar massagraven werden stilgelegd, Oekraïense monumenten in Polen verwijderd of door onbekenden beschadigd.

Oleksandra Vasejko in het bos waar drie Polen begraven liggen, nadat ze n 1943 vermoord zijn door Oekraïense nationalisten.

Foto Kostyantyn Chernichkin

De kwestie rondom de massamoorden in Wolynië speelt weer op tijdens de campagne van de Poolse presidentsverkiezingen. Op zondag 18 mei kunnen Polen naar de stembus, naar verwachting volgt een tweede ronde op 1 juni. Het onderwerp wordt gebruikt om Oekraïne onder druk te zetten om opgravingen toe te staan. Daar stopte Oekraïne een aantal jaren geleden mee, nadat in Polen gedenktekens van Oekraïense nationalisten waren vernietigd. Verschillende Poolse politici hebben de afgelopen tijd gedreigd Oekraïne niet te steunen bij toetreding tot de Europese Unie, als de twee landen geen oplossing weten te vinden. Onder die druk begon Oekraïne eind april na een jarenlange pauze samen met Polen met de eerste opgraving in het niet meer bestaande dorp Puzniki, in het voormalige Oost-Galicië.

Een tocht door Oekraïne langs vernietigde dorpen, herinneringen van de laatste getuigen en gesprekken met de nieuwe generatie die probeert te leven met deze geschiedenis – wonend op de botten van de doden.

I – De herinnering

De Poolse Karolina Romanowska (38) hoorde voor het eerst over de massamoord toen ze een jaar of zes, zeven was. „Er was familiebezoek en ik moest eerder naar bed dan normaal”, vertelt ze. De woonkamerdeur stond op een kiertje, waardoor ze gespreksflarden opving. „Het ging over een kind, van achttien maanden, dat uit de handen van haar moeder was getrokken en werd vermoord. De lichaamsdelen van het kind werden op een hek geprikt.”

Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonden in Wolynië en Oost-Galicië voornamelijk Oekraïners, Polen en Joden. Het was arm boerenland, waar de meeste dorpen gemengd waren. Tijdens de nazi-bezetting kreeg het Oekraïens Opstandelingenleger (OePA) er voet aan de grond – zij wilden van de arme regio een onafhankelijk gebied maken voor Oekraïners.


Toen Romanowska een paar jaar geleden op een vliegveld een boek tegenkwam over de gebeurtenissen in het voormalige Wolynië, kon ze de verhalen van haar familieleden plaatsen. „Wij zijn die families uit Wolynië, wij zijn die mensen, dit is ons trauma”, besefte ze na het lezen.

De journaliste besloot in 2021 af te reizen naar Oekraïne om een documentaire te maken – die in Polen veel aandacht kreeg. Bij haar familie leefden oude sentimenten op. „Mijn grootmoeder was bang dat ze mij in Oekraïne zouden vermoorden.”

In Oekraïne ontdekte ze het verhaal van háár familie. Op 12 mei 1943 werd het dorp Ugly aangevallen door Oekraïense nationalisten. In Ugly werden minstens honderd Polen vermoord – ook Polen uit gemengde Oekraïens-Poolse gezinnen. Oekraïense dorpsbewoners doodden de Polen, vaak met landbouwgereedschappen zoals hooivorken en bijlen. Anderen werden neergeschoten door de nationalisten.

Achttien van hen waren familieleden van Romanowska. Haar overgrootvader overleefde de aanval en begroef de doden in de dagen erna. Toen Romanowska zocht naar het dorp vond ze alleen een bos met enkele fruitbomen. Op een open plek, waar haar familie had gewoond, zette ze haar tent op. „Er stond nog een perenboom”, zegt Romanowska. „De perenboom van mijn familie.” Verder is er van het dorp Ugly niks meer over – het is een bos met akkers eromheen. De lichamen liggen nog steeds ergens onder de grond.

II – De geschiedenis

Voordat de massamoord op Polen begon in 1943, was de regio al slachtoffer van moordpartijen, deportaties en de vernietiging van lokale gemeenschappen. De Russen vermoordden de maatschappelijke bovenlaag. De Duitsers deden dat met Joden en brandden hele dorpen plat waar onderduikers geholpen werden. De gemengde gemeenschap in het gebied van Polen (ongeveer een kwart), Joden (10 procent) en Oekraïners (ongeveer twee derde) kreeg in een heel korte periode te maken met extreem geweld. De overlevingskans in Wolynië in die oorlogsperiode was zeer klein.

De bezetting van de nazi’s, die de Oekraïners relatief met rust lieten, gaf Oekraïense nationalisten de hoop een onafhankelijke Oekraïense staat op te richten. Zij voelden zich onderdrukt door Polen, dat na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije in 1918 de regio’s Wolynië en Galicië had geannexeerd. Er volgde een jarenlange strijd over grenslijnen, taal, onderwijs en landbezit. Vanaf de jaren twintig was er al verzet tegen de Polen – landgoederen werden in brand gestoken en Poolse prominenten werden vermoord. In 1929 werd de Organisatie van Oekraïense Nationalisten opgericht (OOeN), die streed voor Oekraïense onafhankelijkheid en vanaf 1942 ook een militaire tak had: het Oekraïense Opstandelingenleger (OePA).

Na een kortstondige bezetting door de Russen (1939-1941) voelde de nazi-bezetting (1941-1944) aanvankelijk aan als een bevrijding voor de Oekraïners. Zij mochten scholen en culturele centra oprichten en kregen hoge posities binnen het lokale bestuur en de politie. Maar alle aspiraties voor een onafhankelijk Oekraïne werden de kop ingedrukt. Vanaf 1943 nam het Opstandelingenleger zelf het heft in handen en begon met de grootschalige moord op Polen, die zij zagen als bedreiging voor hun onafhankelijke staat. Georganiseerd verzet was er nauwelijks, de Poolse elites waren al vermoord of gedeporteerd door de Duitsers en Russen.

In totaal kwamen tussen de zestig- en honderdduizend Polen om het leven – een half miljoen mensen verhuisden gedwongen. Meer dan duizend dorpen en gehuchten werden platgebrand, blijkt uit berekeningen van historicus Leon Popek van het Poolse Herinneringsinstituut (IPN). Bij Poolse wraakacties werden nog eens zo’n tienduizend Oekraïners gedood.

Het monument in de stad Lviv voor Stepan Bandera, een van de leiders van de Oekraïense nationalistische beweging die volgens veel Polen het brein is achter veel moorden.
Foto Kostyantyn Chernichkin

De aanstichter van het geweld is volgens veel Polen Stepan Bandera – een van de leiders van de Oekraïense nationalisten. Tijdens het bloedbad in Wolynië zat hij echter gevangen in het nazi-concentratiekamp Sachsenhausen vanwege zijn onafhankelijkheidsstrijd. Pas in 1944 kwam hij vrij en vocht hij als leider van de OePA tegen Sovjets, nazi’s en Polen.

Door Polen wordt Bandera nog steeds gezien als het brein achter de massamoorden – de term ‘Banderowcy’ (Banderiten), voor volgers van Bandera, is in Polen alom bekend; door Oekraïne wordt Bandera nu in de oorlog met Rusland vereerd als held vanwege zijn verzet tegen de Russen; door Rusland wordt Bandera neergezet als ‘nazi’, omdat de OePA korte tijd samenwerkte met de Duitsers tegen de Russen – daarmee legitimeert Poetin de oorlog in Oekraïne die in Rusland als ‘een strijd tegen het nazisme’ wordt bestempeld.

Ongeveer de helft van de Oekraïners weet niets over de massamoord in Wolynië, zegt Jaroslav Hrytsak, gezaghebbend historicus en hoogleraar aan de Oekraïense Katholieke Universiteit in Lviv. „Terwijl Wolynië voor de Polen centraal staat in de geschiedenis. Dus er is een asymmetrie tussen Oekraïners en Polen.”

III – Het verdwenen dorp

Het massagraf van Puzniki ligt in de voormalige regio Oost-Galicië – op een uur ten westen van de stad Ivano-Frankivsk. Na een uur wandelen door kale akkers doemt achter een heuvel opeens een rij bomen op. De modderige zandweg verandert in een kiezelpad. „Dit was het dorp Puzniki”, zegt een Oekraïense lokale gids, die niet met zijn naam in de krant wil vanwege „de gevoeligheden” omtrent het onderwerp. Meer dan een pad, met ernaast torenhoge fruitbomen, is er niet.

Het Poolse dorp Puzniki, van zo’n achthonderd inwoners, bestaat niet meer. Langs het kilometerlange weggetje verraden open plekken tussen de bomen waar de huizen stonden. De kerk, de school, de winkels, allemaal weg. De fruitbomen zijn de enige overgebleven getuigen van wat hier is gebeurd.

Het Poolse dorp Puzniki bestaat niet meer. Foto’s Kostyantyn Chernichkin

Kateryna Smehelska (87), de oudste bewoner van het naastgelegen dorpje Sadove, was acht jaar oud toen het dorp Puzniki in de nacht van 12 februari 1945 volledig in de as werd gelegd. „Wat weet ik ervan”, zegt Smehelska, leunend op een stok in haar achtertuin. „De Duitsers waren aardig, de Moskovieten waren slecht en kwamen hier aan op blote voeten. En ja, er waren Polen in mijn jeugd”, vat ze haar kinderjaren en de verschillende bezettingen tijdens de Tweede Wereldoorlog bondig samen.

Maar over de aanval op Puzniki zegt ze niks te weten. „Ik weet dat het dorp is afgebrand. Maar of het de Russen of de Banderowcy waren, ik weet het niet”, zegt ze met een wegwuivend handgebaar. „Het is een gebeurtenis uit het verleden”, zucht ze. „De waarheid zul je nooit achterhalen.” Tot nu toe zijn er skeletfragmenten van 42 personen gevonden.

Kateryna Smehelska (87) was acht jaar oud toen het dorp Puzniki in 1945 in de as werd gelegd.
Foto Kostyantyn Chernichkin

IV – De overlevenden

In haar kleine appartement in Ljoeboml, een stadje in het voormalige Wolynië, pakt Tamara Wlasiuk (83) een stel papieren uit de kast. Als ze de foto’s laat zien van haar moeder zijn de gelijkenissen duidelijk – dezelfde ogen, dezelfde glimlach. „Echt waar?”, zegt ze verbaasd. Haar ogen vullen zich met tranen. Ze heeft haar moeder nooit gekend, noch haar vader en zus.

Op de donderdag voor Pasen in 1943 werd haar hele familie vermoord in het dorp Bialogrodka. Haar moeder was een lerares van Poolse afkomst, haar vader, een Oekraïner, werkte in de bosbouw. Wlasiuk overleefde de aanval.

Wlasiuk is een van de weinige nog levende overlevenden van het bloedbad van Wolynië wonend in Oekraïne. Maar omdat ze nog een baby was, herinnert ze zich er niks van. „Ik heb nooit een vader of moeder gehad – dat heb ik altijd gemist”, vertelt ze, terwijl ze hard knijpt in een kleedje dat over de armleuning van haar stoel ligt.

„Ik heb er eigenlijk nooit over gesproken…”, begint Wlasiuk opeens. „Maar het is tijd voor Oekraïners om vergeving te vragen”, zegt ze terwijl ze steeds harder in het kleedje knijpt. „Velen kennen de geschiedenis niet. Anderen zeggen dat de Polen begonnen met doden. Maar als ik vraag of zij één Oekraïens dorp kennen dat volledig verwoest is, waar alle grootmoeders en grootvaders zijn gedood, dan hebben ze geen antwoord. We moeten niet bang zijn om de waarheid te vertellen. Waarom zouden de Oekraïners zich niet verontschuldigen voor het doden van zoveel mensen?”

Tamara Wlasiuk (83) toont een foto waar haar moeder op staat.

Foto’s Kostyantyn Chernichkin

De katholieke Poolse priester Jan Buras, die tijdens het gesprek is binnengekomen, knikt. „Deze geschiedenis kunnen we niet onder het tapijt vegen en vergeten”, zegt Buras op de gang. „We moeten erover praten. Het is een pijnlijke geschiedenis voor Oekraïners én Polen. Maar de politiek, aan beide kanten, maakt helaas misbruik van Wolynië en daar komt niks goeds van.”

Even later stapt Buras, die al dertig jaar in Oekraïne woont, uit bij een groot kruis in een open akker. „Hier stond ooit de kerk van het dorp Ostrówki”, zegt Buras. Nu is het landbouwgrond, met even verderop loopgraven en bunkers – het is niet ver van de grens met Wit-Rusland.

Sinds 1992 zijn er drie opgravingen geweest in Ostrówki, waarbij bijna vierhonderd lichamen zijn gevonden. „Soms vinden we botten in de omgeploegde weilanden”, zegt Buras.

Samen met lokale Oekraïners en bezoekende Polen maakt Buras de begraafplaatsen van de Polen schoon, rijdt hij langs de kruizen die op plekken staan waar ooit Poolse dorpen waren, steekt daar kaarsjes aan en bidt. „We mogen deze gebeurtenis niet vergeten”, zegt Buras. „Want op elk moment kunnen deze tijden terugkeren.”

De katholieke Poolse priester Jan Buras gaat langs de kruizen die op plekken staan waar ooit Poolse dorpen waren, steekt daar kaarsjes aan en bidt. Foto’s Kostyantyn Chernichkin

V – De bewoners

Het meest zichtbare bewijs van de Poolse aanwezigheid in Wolynië is de kerkruïne in het dorp Kysylyn, waar in 1943 tientallen Polen werden doodgeschoten tijdens de zondagsmis. Roman Havryliuk (24) bouwt samen met zijn dorpsgenoten een nieuw huis naast de kerk. „Voor de oorlog bestond dit dorp uit Joden, Polen en Oekraïners”, zegt Havryliuk. „Nu wonen er alleen nog Oekraïners. Het verhaal van ons dorp is triest”, zucht hij. In de Eerste Wereldoorlog lag Kysylyn aan de frontlijn en was de dood dichtbij, dat ging door in de Tweede Wereldoorlog.

De kerk wordt vaak bezocht door Polen. Als kind kreeg hij snoepjes, maar tegenwoordig zoeken de Polen geen contact met de Oekraïense bewoners. Als Havryliuk Polen bezoekt wordt hij gelijk aangesproken op het bloedbad. „Ze noemen mij een moordenaar, omdat ik uit Wolynië kom”, zegt Havryliuk. „Maar wat heb ik ermee te maken?”

Vanwege de turbulente historie van zijn woonplaats, is hij buitengewoon geïnteresseerd geraakt in de geschiedenis. „We moeten erover praten en het herinneren”, zegt Havryliuk. „Maar niet elkaar de schuld geven.”

Terwijl hij langs de kerk loopt wijst hij naar een akker. „Hier liggen nog botten”, zegt hij over de plek waar de Polen zijn begraven. „Daar liggen nog botten”, wijst hij naar het bos waar de Joden werden vermoord. „Kysylyn is gebouwd op botten en we moeten accepteren dat we leven op de lichamen van de doden.”

Roman Havryliuk (24) bouwt samen met zijn dorpsgenoten een nieuw huis naast de kerkruïne van Kysylyn.

Foto’s Kostyantyn Chernichkin