N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Adolf Hitler Negentig jaar geleden presenteerden Adolf Hitler en zijn partij zich in Potsdam als de nieuwe kracht van Duitsland. Op een tentoonstelling in Berlijn wordt de vraag gesteld of de geschiedenis een andere wending had kunnen nemen.
Op 21 maart 1933 werd het eerste parlement onder de nieuwe Duitse kanselier Adolf Hitler geïnstalleerd in de Garnizoenskerk in Potsdam. De nieuwgekozen parlementsleden konden na de Rijksdagbrand eind februari niet bijeenkomen in het parlementsgebouw, en in plaats daarvan kozen de nazi’s, voor de symboliek, de kerk in de Pruisische garnizoensstad van weleer.
In Potsdam presenteerde de NSDAP zich als nieuwe kracht die op de steun van het establishment kon rekenen. De gewezen Duitse kroonprins, Wilhelm van Pruisen, gaf acte de présence. Rijkspresident Paul von Hindenburg, die Hitler twee maanden eerder tot kanselier had benoemd, schudde Hitler de hand. De foto daarvan staat in het Duitse collectieve geheugen gegrift als symbool voor de oude garde die de weg effende voor de nazi’s. Het is een beeld dat in de negentig jaar sinds 1933 steeds een andere functie kreeg: in de jaren dertig was het propagandamateriaal voor de nazi’s, kort na de oorlog werd het beeld gebruikt om de schuld op Von Hindenburg en de zijnen te schuiven. Weer later werd de betekenis van dat handenschudden gerelativeerd, Von Hindenburg en Hitler hadden elkaar de hand gegeven ten afscheid.
Negentig jaar na die scène is de toren van de kerk in Potsdam in herbouw, op initiatief van particulieren. Donateurs mogen een baksteen naar wens laten graveren, die later in het trapgat verwerkt zal worden. Sommigen laten hun naam in steen zetten, anderen een hartje of een datum. „Zolang het maar geen rechtse teksten zijn”, aldus de mevrouw in het informatiecentrum, die gretig flyers uitdeelt om de laatste paar miljoen voor het topje bijeen te werven.
De stichting die de herbouw organiseert lijkt deels uit nostalgie te bestaan, en deels, natuurlijk, om de geschiedenis te onderwijzen en erdoor onderwezen te worden. „De blik op het verleden toont dat democratische verworvenheden geenszins vanzelfsprekend zijn”, aldus de stichting op haar website.
Geen wetmatigheid
Dat Hitler begin 1933 aan de macht kwam, was geen wetmatigheid. Evenmin was het toevallig, aldus de grijze eminentie van de Duitse geschiedwetenschap, Heinrich August Winkler. „Noch was het een wonder, zoals Joseph Goebbels het noemde”, zegt Winkler.
Winkler werkte mee aan een tentoonstelling in het Duits Historisch Museum in Berlijn, waarin een aantal sleutelmomenten in de Duitse geschiedenis worden belicht en wordt geschetst hoe het ook anders had kunnen lopen. De tentoonstelling, getiteld Roads Not Taken, suggereert steeds één alternatief scenario dat de loop van de wereldgeschiedenis op een ander spoor zou hebben gezet.
De machtsoverdracht van Von Hindenburg aan Hitler op 30 januari 1933, een kleine twee maanden voor de ceremonie in Potsdam, is één van die sleutelmomenten die in de tentoonstelling wordt genoemd. Het had ook anders kunnen lopen – waarna de geschiedenis van Duitsland en Europa een duizelingwekkende hoeveelheid andere wendingen had kunnen nemen.
De benoeming van Hitler door Rijkspresident Paul von Hindenburg had een complexe voorgeschiedenis, die door historici uitvoerig is gedocumenteerd
Winkler noemt 30 januari 1933 de „catastrofaalste datum in de Duitse en Europese geschiedenis, misschien zelfs in de wereldgeschiedenis”. Als historicus heeft Winkler, die sinds de jaren negentig het geschiedenis-instituut van de Humboldt Universiteit in Berlijn leidde, een groot deel van zijn carrière bestudeerd hoe het tot die catastrofe kon komen. De benoeming van Hitler door Von Hindenburg had een complexe voorgeschiedenis, die door Winkler en vele andere historici uitvoerig is gedocumenteerd: de opkomst van de NSDAP, die werd gevoed door economische crisis en vooraf werd gegaan door een republiek die na de Eerste Wereldoorlog nooit echt van de grond kwam. In de maanden voor Hitlers benoeming was de angst voor een burgeroorlog groot. Maar er werden ook individuele afwegingen gemaakt, en Winkler vindt het belangrijk die te benoemen „om op de verantwoordelijkheid te wijzen van degenen die een andere weg hadden kunnen inslaan”.
„Rijkspresident von Hindenburg had tot 1932 steeds geweigerd Hitler tot kanselier te benoemen, zolang hij geen meerderheid in het parlement achter zich kon verzamelen. Hij keurde Hitler af, omdat hij hem een dictatoriale partijleider vond die andersdenkenden zou vervolgen zodra hij aan de macht zou komen”, zegt de historicus aan de telefoon. Dat die houding ten opzichte van Hitler veranderde, had onder meer te maken met de invloed die de Reichs-Landbund uitoefende, het belangrijkste lobbyverband van agrariërs in de Weimarrepubliek. „Dat verbond van grote agrariërs had in 1932 al kanselier Heinrich Brüning [Centrumpartij, red] ten val gebracht, die samen met de sociaaldemocraten regeerde om een verdere ruk naar rechts te voorkomen. In januari 1933 probeerde de Reichs-Landbund Von Hindenburg er nogmaals van te overtuigen dat de zittende kanselier, generaal Kurt von Schleicher [partijloos, red.] een bolsjewiek was. Dat was natuurlijk complete onzin, maar met zulke stemmingmakerij hadden ze ook al Brüning weten af te zetten.”
Belastingontwijking
Bovendien speelde een schandaal dat Von Hindenburg persoonlijk in verlegenheid bracht: „Voor zijn tachtigste verjaardag had de Duitse industrie Von Hindenburg een landgoed in Oost-Pruisen cadeau gedaan. Dat werd direct op naam van Von Hindenburgs zoon Oskar geschreven, om de familie Von Hindenburg erfbelasting te besparen. Von Hindenburg vond dat rijkskanselier Von Schleicher hem en zijn familie niet genoeg in bescherming nam tegen dat verwijt van belastingontwijking. Dat is een niet te onderschatten persoonlijke factor.”
Winkler wijst er fijntjes op dat Von Hindenburgs zoon Oskar bovendien bevriend was met sekt-koopman Joachim von Ribbentrop, later minister van Buitenlandse Zaken onder Hitler. In huize Von Ribbentrop kwamen Oskar von Hindenburg, de voormalig kanselier Franz von Papen en Hitler bijeen om te bepalen hoe ze de druk op president Von Hindenburg zouden opvoeren.
Von Hindenburg zwichtte. Maar hij had Von Schleicher in het ambt kunnen laten, ook demissionair als hij het vertrouwen van het parlement verloor. „Zulke demissionaire kabinetten kwamen op deelstaatniveau vaker voor in Weimar”, aldus Winkler. „Of hij had een niet-polariserende kanselier kunnen benoemen, die een tijdje had kunnen regeren, en die vermoedelijk niet meteen door het parlement ten val was gebracht, omdat alle partijen, inclusief de NSDAP, bang waren voor nieuwe verkiezingen.”
Alle economen voorzagen volgens Winkler een opleving van de economie. „Als de verkiezingen in de herfst van 1933 hadden plaatsgevonden, als de Duitse economie herstellende was geweest, was de aantrekkingskracht van de twee extreme partijen, enerzijds de communisten, anderzijds de nationaalsocialisten, veel kleiner geweest”, zegt Winkler. „Het is niet onwaarschijnlijk dat een regering onder Von Schleicher zich had ontwikkeld tot een militaire dictatuur. Maar een dergelijke regering had niet de Jodenvervolging in gang gezet, zoals die onder Hitler al in 1933 begon, om maar geheel te zwijgen van de systematische vernietiging van de Joden.”
De les van Weimar is misschien dat er politieke elites moeten zijn die de democratie beschermen
Anna von der Goltz historica
Anna von der Goltz is historica, docent aan de Georgetown University in Washington en auteur van een boek over Von Hindenburg. Von der Goltz wijst erop dat het in het naoorlogse Duitsland een populair narratief was dat Von Hindenburg en een kleine elite om hem heen verantwoordelijk waren voor de machtsoverdracht aan Hitler. „Vooral in conservatieve kringen werd Hitler als een soort bedrijfsongeval gezien”, zegt Von der Goltz. „De focus lag in de decennia na de oorlog sterk op de weken voor 30 januari 1933, op de beslissingen van enkelingen en de rol van het toeval daarin. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid op een klein groepje mensen geschoven, terwijl natuurlijk nooit een meerderheid, maar toch een significant deel van de Duitse bevolking op de nazi’s stemde.”
Winkler beaamt: „Hitler was nooit kanselier geworden als hij niet leider van de sterkste partij was, en daarmee ligt de verantwoordelijkheid bij een groot deel van de Duitsers: in nog vrije verkiezingen heeft hij tenslotte tot 37 procent van de stemmen gekregen.”
Handjevol machthebbers
Volgens Von der Goltz werd de naoorlogse versie van de geschiedenis, en de focus daarin op de beslissingen van een handjevol machthebbers, in de loop van de jaren zestig afgelost door een bredere blik op de Duitse geschiedenis: „Structurele factoren, zoals de hang naar het autoritaire in de Duitse maatschappij, de grote invloed van de Pruisische adel en het voortbestaan van feodale structuren, traden meer op de voorgrond.” Zozeer, dat het in die versies van de geschiedschrijving soms leek alsof het nazisme in Duitsland een soort lotsbestemming was.
In de laatste jaren, zegt Von der Goltz, is er door de opkomt van rechts-populisme hernieuwd aandacht voor de ondergang van de Weimarrepubliek, en ook weer meer voor de rol die enkelingen daarin speelden. „De blik op de geschiedenis is de moeite waard”, zegt Von der Goltz, „maar je kunt er niet zomaar hapklare lessen uit destilleren.” Von der Goltz citeert Mark Twain: „‘De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt soms.’ Natuurlijk zijn er echo’s. De meest simpele les van Weimar is misschien dat er politieke elites moeten zijn die de democratie beschermen en niet samenwerken met extremistische partijen.”
De zo beroemd geworden foto van Hitler en Von Hindenburg voor de Garnizoenskerk in Potsdam is het toonbeeld van een falende politieke elite. De foto lijkt nu te zeggen: de teerling is geworpen. Maar, zegt Von der Goltz, dat handjevol politici had het lot van Duitsland niet alléén in handen, en de ‘Dag van Potsdam’ was niet de laatste mogelijkheid om iets aan de loop van de geschiedenis te veranderen. „Duitsland werd niet in één dag een dictatuur.”