In animatiefilms voor kinderen is de Apocalyps zeer in de mode

Een beetje animatieheld redt vandaag de dag de wereld van totale vernietiging. Het aanbod animatiefilms van de bioscopen is deze voorjaarsvakantie zeer divers:  Amerikaanse klassiekers en Japanse anime,   stopmotion, 3D of met de hand getekend. Maar steeds dreigt in deze films de Apocalyps, scholieren nemen met minder kennelijk geen genoegen. Al is veruit de beste film van het stel een stuk bescheidener: daar gaat het slechts om een stukje tropisch regenwoud in Borneo.

Laat ik beginnen met de grootste ontgoocheling: de oude bekenden van de Looney Tunes. Wat ooit anarchistisch, oneerbiedig en bovenal buitengewoon geestig was, is verworden tot conformistisch, truttig en flauw. In Looney Tunes-cartoons stonden met spraakgebreken behepte personages als Bug Bunny, Daffy Duck, Road Runner, Wile E. Coyote en Elmer Fudd elkaar sinds de jaren veertig luidruchtig naar het leven. Ze zijn een schim van hun vroegere zelf na jarenlang te zijn droog gemolken, nu weer in een bioscoopfilm: Looney Tunes: The Day the Earth Blew Up.

Sinds Warner Bros Bugs Bunny lieten opdraven in een Nike-commercial (Hare Jordan, 1993) is het hek van de dam. De uitverkoop ging voort in Space Jam (1996), opnieuw met basketballer Michael Jordan, waarna ze degenereerden tot merchandise, marketing en middelmaat. De Tunes zijn nu een merk zoals Coca-Cola: geliefd, met enorme naamsbekendheid en altijd dezelfde smaak, maar zonder een spoortje avontuur of verrassing.

Het kinderachtige The Day the Earth Blew Up (vanaf 6 jaar) is voor fans van de klassieke Looney Tunes-cartoons niet om aan te zien. Porky Pig en Daffy Duck, ooit rivalen, verdwalen in een al duizend keer verteld verhaal waarin de aarde moet worden gered van zombies (zie ook: Een nacht in de dierentuin). Het is zouteloos familie-entertainment, getekend in een dertien-in-een-dozijnstijl; het zeven minuten genieten van vroeger wordt nodeloos uitgerekt tot een bloedeloze anderhalf uur.

Een stuk leuker is de onafhankelijk geproduceerde animatiefilm Een nacht in de dierentuin (Night of the Zoopocalypse), vanaf 9 jaar. Het is horror voor kinderen over een dierentuin waar een meteoriet inslaat. Een deel van de dieren transformeert tot zombies en gaat met lichtgevende ogen achter de andere dieren aan. Een bergleeuw en een wolf moeten tegen wil en dank samenwerken om de nog onbesmette dieren te redden. De dieren kibbelen veel, maar het wantrouwen wordt gestaag overwonnen. De aardige animatie doet deze wat obligate boodschap gelukkig vergeten: scènes baden in sfeervol monochroom rood, blauw en groen licht en de animatoren weten horrorsequenties op te leuken met ‘jump scares’ die kinderen (en volwassenen) uit hun bioscoopstoel laten stuiteren.

‘Een nacht in de dierentuin’.

Voor ouder dan twaalf jaar is er Attack on Titan: The Last Attack. Opnieuw apocalyptische animatie, ditmaal naar de gelijknamige, populaire Japanse manga en animeserie (2013-2023; in totaal 94 afleveringen). De laatste twee televisiespecials zijn nu, ietwat bewerkt , samengevoegd tot bioscoopfilm van tweeënhalf uur.

In Attack on Titan strijdt de mensheid tegen de Titans, schier onverslaanbare, monsterlijke giganten die mensen als snacks zien. Uit angst voor deze nietsontziende roofdieren leeft men achter drie hoge concentrische muren; wanneer de moeder van held Eren Yeager desondanks sterft bij een aanval zweert hij wraak. Later sluit Yeager zich aan bij de Titans en wordt de aarde met de ondergang bedreigd.

Fans van de om zijn militarisme bekritiseerde serie weten wat te verwachten: spectaculaire gevechten en bloederige destructie doorspekt met (korte) filosofische scènes over de zin van het bestaan. Het is druk en schreeuwerig, maar bij vlagen ook imposant en prettig bitterzoet.

Het allerbest is evenwel de bescheiden ogende stopmotion-animatiefilm Red de Jungle (Sauvages) van de Zwitser Claude Barras, bekend van het uitstekende Ma vie de Courgette (2016). Barras werkte zeven jaar aan zijn film over de ontbossing van de jungle op Borneo. Hij liet zich inspireren door de inheemse Penan-stam, die zich in het echt verzet tegen de grootschalige kap van hun leefomgeving. Het stadse meisje Kéria, die vlakbij de jungle woont, neemt samen met haar vader de zorg op zich van een orang-oetanbaby wiens moeder door jagers is vermoord – de film is volgens Barras overigens geschikt voor acht jaar en ouder.

Als haar inheemse neefje Selaï tijdelijk bij hen intrekt en de orang-oetan ontsnapt, gaan ze naar hem op zoek. Zo raken ze betrokken bij de strijd van de Senan, die hun eigen, niet ondertitelde taal spreken, tegen de corrupte multinational die hout wil kappen. De leefwijze en spiritualiteit van de Senan worden met veel respect getoond.

Red de jungle is met name grandioos in zijn gedetailleerde schildering van de jungle. De magnifieke manier waarop regendruppels en een waterval zijn geanimeerd maakt indruk, maar let ook op het geluid. Er zijn veel kinderfilms die pleiten voor verbondenheid met de natuur, maar zelden zien ze er zo prachtig uit. Het loont als je de ambacht op het doek terugziet, zoals de geboetseerde hoofden van Kéria en Selaï en de handgemaakte kleren die zij dragen.