Het lot van De Nachtwacht in de Tweede Wereldoorlog is bekend: het schilderij lag jarenlang opgeslagen in de Limburgse Sint-Pietersberg. Maar dat was vanaf voorjaar 1942. Minder bekend zijn de omzwervingen van het schilderij vóór het daar belandde.
Die begonnen na de mobilisatie van 28 augustus 1939, toen het Amsterdamse Rijksmuseum een aantal van zijn belangrijkste objecten opsloeg in Kasteel Radboud bij Medemblik: daar zouden ze bij een eventuele aanval op de hoofdstad veilig zijn. Maar toen op 10 mei 1940 de oorlog daadwerkelijk uitbrak, sloeg de twijfel toe: hoe veilig was het daar eigenlijk? Maandagavond 13 mei werd de kist met De Nachtwacht verpakt in dekzeilen en op een open glaswagen gebonden. Bestemming: een nog maar net gereed gekomen, ‘bomvrij duindepot’ bij Castricum.
Het werd een barre tocht, valt te lezen in het vorige maand verschenen Kunstbunkers en Cultuurkaravanen: met een overnachting onder het afdak van een smidse, de oversteek van het Alkmaardermeer waarbij de pont vanwege de topzware glaswagen bijna kapseisde, en ten slotte de ontdekking dat de ingang van het duindepot te klein was. De Nachtwacht werd uit zijn kist gehaald en vanwege de kwetsbaarheid van het doek met de verf naar buiten om een grote cilinder gerold. Toen pas paste het schilderij door de deur.
Duizenden kunstschatten
Kunstbunkers en Cultuurkaravanen is een door vier auteurs samengesteld boek, dat gaat over de bescherming van cultureel erfgoed in de Tweede Wereldoorlog. De vier auteurs, die deze geschiedenis voor het eerst zo gedetailleerd hebben samengevat, werken als conservator of onderzoeker bij onder meer Rijksmuseum, Openluchtmuseum en ministerie van Defensie.
Een hoofdrol in Kunstbunkers en Cultuurkaravanen speelt Jan Kalf, hoofd van de in 1939 opgerichte ‘Inspectie Kunstbescherming’ (voluit ‘Inspectie voor de bescherming van schatten van kunst en wetenschappen tegen oorlogsgevaren’). Rode lijn vormen de omzwervingen van vele duizenden kunstschatten en het aandeel daarin van speciaal aangelegde, bomvrije kunstdepots. Aparte hoofdstukken worden gewijd aan het Rijksmuseum, het Openluchtmuseum en Slot Loevestein.
Van die bomvrije kunstdepots worden er zes gebouwd, waarvan bij aanvang van de oorlog nog maar één af is: het duindepot bij Castricum. Dat was een initiatief van de gemeente Amsterdam die in november 1939, na de mobilisatie, begon met de bouw. Wanden en dak worden anderhalve meter dik, het geheel komt te liggen onder tien meter zand. In april, een maand voor het uitbreken van de oorlog, is het duindepot klaar.
Ook directeur Hélène Kröller-Müller van het Kröller-Müller Museum bij Otterlo gaat voortvarend te werk. Daar beginnen de werkzaamheden aan een ondergrondse bunker eveneens in de herfst van 1939. De opslagplaats – muren en dak ruim een meter dik, drie meter zand eroverheen alsof er een zandduin ligt – wordt juli 1940 in gebruik genomen.
Afgelegen dorpen
Dat de Inspectie Kunstbescherming van Jan Kalf langer doet over de bouw van twee ‘rijksbergplaatsen’ in de duinen – Heemskerk is klaar in november 1940, Zandvoort in mei 1941 – komt wellicht mede doordat de inspectie veel te doen heeft. De inspectie regelt talrijke opslagplaatsen voor de collecties van musea, bibliotheken en archieven: bankkluizen, (kelders van) theaters, stadhuizen, sanatoria, kerken, kloosters, kastelen, landhuizen, loodsen en fabrieken, bij voorkeur in afgelegen dorpen en stadjes. Ook over die opslagplaatsen vertelt Kunstbunkers en Cultuurkaravanen met veel details waar je geen idee van had. Uit het boek: „Tegen zijn collega Arthur van Schendel verzuchtte Henk Baard [beide zijn werkzaam bij het Rijksmuseum] in 1941 dat hij bij aankomst in Barsingerhorn ‘bedwelmd werd door een hevige baklucht’. Hij begreep natuurlijk wel dat het voor bewakers steeds lastiger werd om ‘aan de kost te komen’ door de oorlogsomstandigheden, maar liet toch weten er ‘erg bezwaar tegen te hebben dat ze in de depots braden en bakken’.”
De Duitse bezetters gaan in principe akkoord met de bescherming van de kunstschatten, al zijn er wrijvingen over bijvoorbeeld metaalvordering (orgels, klokken, carillons) of inkwartiering in cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. In november 1941 echter wordt de bouw aangekondigd van de Atlantikwall, een 5.000 kilometer lange verdedigingslinie langs de Europese kusten. Duizenden woningen aan de kust moeten worden afgebroken, het in 1935 klaar gekomen, door architect Berlage ontworpen Haags Gemeentemuseum ontspringt de dans maar net: om het museum te sparen wordt de sloopgrens verlegd. Maar het museum moet wel worden ontruimd, net als de duindepots in Heemskerk, Zandvoort en Castricum. Die moeten vóór maart 1942 leeg zijn.
Bomvrije kunstdepots
In opvallende samenspraak met de bezetter wordt dan besloten tot de bouw van de laatste twee bomvrije kunstdepots: één in de Sint-Pietersberg bij Maastricht en een bergplaats bij Paasloo (Overijssel). In de winter van 1941 wordt 1.340 kubieke meter mergel uit de Sint-Pietersberg gehakt, waarna er een kluis in de berg wordt gebouwd. In drie ploegen werken zo’n vijftig arbeiders dag en nacht door, op 1 maart 1942 zijn ze klaar. Uit het boek: „Het transport dat begin maart is gepland wordt uitgesteld, ook door een bezoek van Rijkscommissaris Seyss-Inquart en bevelhebber van de Wehrmacht Christiansen, die de kunstwerken nog willen bekijken in de bergplaatsen in de duinen voor ze naar Maastricht worden overgebracht.”
Van de zes bomvrije kunstdepots is die in Paasloo misschien wel de meest bijzondere, in elk geval is het de enige die niet ondergronds wordt aangelegd. De bergplaats wordt gebouwd door de Rotterdamse aannemer Jaap van Heesteren, die in 1937 ook De Kuip opleverde. Het gaat om een cirkelvormig paviljoen met een middellijn van vijftien meter, de wanden en het dak zijn van zwaar gewapend beton en respectievelijk vierenhalf en negen meter dik. Het gebouw staat er nog steeds.
En hoe het afliep met de collecties? „Door de oorlog hebben ongeveer 1.000 monumenten schade opgelopen, waarvan er 300 werden verwoest en 200 zwaar beschadigd. Met de collecties van musea, archieven en bibliotheken liep het beter af, met uitzondering van een groot aantal particuliere en enkele publieke Joodse collecties”, aldus het boek. Van de musea leed met name het Openluchtmuseum zware verliezen.
Twee maanden na de bevrijding, op 14 juli 1945, opent in het Rijksmuseum de tentoonstelling ‘Weerzien der Meesters’. Te zien zijn topstukken van het Rijksmuseum, het Mauritshuis, het Frans Hals Museum en het Dordrechts Museum. De tentoonstelling trekt 166.870 bezoekers, „een bezoekersaantal dat ook naar hedendaagse maatstaven behoorlijk hoog te noemen is”.
Andrea Kieskamp (red.), Marion Anker, Edwin Maes en Tim Smeets: Kunstbunkers en Cultuurkaravanen. Uitgeverij Walburg Pers, 248 blz, €29,99
Correctie 8/5: in een eerdere versie van dit artikel stond bij de foto met De Nachtwacht dat het om de aankomst bij het duindepot bij Castricum ging. Het is een foto van de verhuizing van het doek van Heemstede naar de Sint-Pietersberg in 1942. Dat is hierboven aangepast.