N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Blackface In deze voorpublicatie van hun boek Zwart op wit bewerkten Elisabeth Koning en Wilfred Takken voor NRC het hoofdstuk over de liefde van witte mensen voor zwarte cultuur. „Witte mensen hebben geen idee wat het betekent om zwart te zijn in een witte wereld.”
In zijn bekendste lied ‘Liefde voor muziek’ vertelt zanger Raymond van het Groenewoud over een Afro-Amerikaanse kerkdienst die hij in een film heeft gezien, geleid „door de grootvader van Prince”. Hij is diep onder de indruk van de ‘zwarte dienst’, dat zo anders is dan een Vlaamse: „Niet zoals hier waar menige uitgescheten kruidenier met een wezenloos grijs kostuum komt luisteren naar een mummelende pastoor/ Nee het was een stel uitgelaten zwarte apen en de zotste stond van voor.”
Van het Groenewoud bezingt vervolgens zijn liefde voor de opzwepende zwarte muziek, die zoveel beter zou zijn dan witte muziek. De begeleiding, met een snelle afterbeat en een vraag-en-antwoordkoor, is een muzikale pastiche op zwarte gospel. „En toen dacht ik, beminde gelovigen: Waarom zijn de blanken zoveel bekakter dan de zwarten?/ Speelt de beschaving ons werkelijk zoveel parten?/ Zwijg me van de laatste kutgroep uit Engeland/ Spreek me liever van Tina Turner haar onderkant.”
Haar onderkant? Waarom niet over haar stembanden?
Raymond van het Groenewoud, ‘Liefde voor muziek’
Wij schreven een boek over blackface in Nederland, Zwart op wit. We vroegen ons af of Zwarte Piet het enige Nederlandse geval van blackface was. We ontdekten een verborgen geschiedenis van duizenden blackface-artiesten in het amusement, theater en op televisie. Allemaal neven van Zwarte Piet. In de negentiende eeuw, toen Piet ontstond, maar ook in onze eigen tijd. Met ‘blackface’ bedoelen we niet alleen de Amerikaanse blackface minstrel shows. We bedoelen álle witte artiesten die zich schminken om een zwarte mens na te doen. Van Willem Nijholt en Ko van Dijk, tot Gerard Ekdom en Wendy van Dijk: allemaal grepen zij naar zwarte of bruine schmink.
Waarom willen witte mensen graag zwarte mensen spelen? Achten zij zich superieur aan mensen die niet wit zijn en is het een grappig bedoelde manier om hun minachting te uiten? Socioloog Jan Nederveen Pieterse noemt dat ‘anti-emancipatoire humor’: bedoeld om een onderdrukte groep op zijn plaats te wijzen. Maar als je bijvoorbeeld naar de verdedigers van Zwarte Piet luistert, dan hoor je dat ze de knecht een positief figuur vinden, van wie ze juist zoveel houden. Hoe is dat te rijmen? Dat heeft vermoedelijk te maken met een romantische wens die Van het Groenewoud en andere witte artiesten bezingen: ‘Ik wil zo graag zwart zijn.’
Mooier en atletischer
Zeker sinds de Victoriaanse tijd is zwart-zijn ook iets begerenswaardig. De terugkerende ideeën: zwarte mensen zijn mooier en atletischer gebouwd dan witte, bewegen soepeler, kunnen beter dansen en muziek maken, staan dichter bij de natuur, zijn één met hun lichaam, zwaar geschapen, seksueel vrij en actief. Die vermeende kenmerken zijn het tegendeel van de onzekerheden van de witte mens. Van het Groenewoud zegt met ‘Liefde voor muziek’ zwarte mensen te prefereren boven witte. De ‘beschaving’ heeft de witte mensen ‘bekakt’ gemaakt. Slap, stijf, burgerlijk, vervreemd van de natuur. Zwarte mensen daarentegen, zitten nog wel lekker in hun vel, en maken daarom van die opzwepende muziek. In zijn visie weten zwarte mensen nog wel wat overgave en vervoering is.
Klinkt positief. Maar Van het Groenewoud impliceert wel dat zwarte mensen niet tot die ‘beschaving’ behoren. Sterker nog, hij noemt ze „zwarte apen”. Blijkbaar is hij hier op aangesproken, want in zijn concerten heeft hij sindsdien dit racistische scheldwoord veranderd in „zwarte medemensen”. Die term klinkt overtrokken en ouderwets progressief. Zo laat hij merken dat hij de kritiek ook maar politiek-correcte onzin vindt.
Liefde voor de muziek
Afgezien van de vermeende seksuele kracht van zwarte mensen, is de liefde voor zwarte muziek een belangrijk ingrediënt van de wens om zwart te zijn. Dat begon met de jazz in de jaren twintig en de daarbij horende wilde dansen. In de jazz herkende de witte Europeaan de soundtrack van de moderne tijd – Mondriaan danste graag op jazz – maar ze hoorden daarin ook de echo van een betere, échtere wereld. De hoofdonderwijzer in de roman Bint van F. Bordewijk zegt: „Mijn buurman heeft een grammofoon met jazzplaten, n****jazz. Ik luister altijd. Het is niet mooi, het is meer. Het is hortend, verscheurd, oer. Zo moet onze taal wezen. De welsprekendheid van de dood.”
De antiburgerlijke drang naar oervormen uit de koloniën, het primitivisme, vertaalde zich rond 1900 in de beeldende kunst in het verzamelen en bestuderen van Afrikaanse en Oceanische primitieve kunst – roofkunst, zouden we nu zeggen. Schilders als Pablo Picasso lieten zich hier begin twintigste eeuw door inspireren voor hun eigen schilderijen. De belangrijke kunststromingen uit die tijd, primitivisme, kubisme, surrealisme en Dada, werden allemaal beïnvloed door Afrikaanse kunst. De Weense psychiater Sigmund Freud zag ‘de wilde’ als metafoor voor het onderdrukte ‘primitieve’ in de beschaafde geest. ‘Wild’ stond bij hem voor het instinct.
De Weense psychiater Sigmund Freud zag ‘de wilde’ als metafoor voor het onderdrukte ‘primitieve’ in de beschaafde geest
Op het podium had je bijvoorbeeld Nijinsky’s woeste, ritualistische ballet op Strawinsky’s Le sacre du printemps. Of de Afro-Amerikaanse danseres Josephine Baker, die Parijs in vervoering bracht met haar vrijwel naakte ‘danse sauvage’ in een bananenrokje, vergezeld door haar huisdier, het jachtluipaard Chiquita. Eind jaren twintig had je in Parijse nachtclubs het bal nègre, waar witte en zwarte mensen gemengd dansten. Het ging de witte bezoekers om de Dionysische vrijheid en de verboden vrucht van interraciale seks.
De romantische liefde voor zwarte kunsten werd door de Fransen ‘négrophilie’ gedoopt. Met zwarte mensen of culturen had die liefde overigens niet zoveel te maken. Negrofilie zei iets over Europese onvrede en verlangens. Onvrede over Europa in puin na de Eerste Wereldoorlog, onvrede over het als onmenselijk ervaren moderne leven. Verlangen naar een eenvoudiger leven, dichter bij de natuur. Verlangen naar vrijheid en vervoering, in muziek, in seks. Eerder werden deze verlangens ook wel geprojecteerd op boeren en arbeiders. Zwarte mensen vormen in de negrofilie een fetisj. Voor artiesten was het shoppen in een grote mand exotica, om die, zonder veel kennis van afkomst of betekenis, te modificeren tot iets Europees eigens.
Strawinsky’s ‘Le sacre du printemps’
Minstrel shows
Deze liefde voor het ‘zwarte’ doet denken aan de titel van het baanbrekende boek van Eric Lott over minstrel shows: Love and Theft. Liefde en diefstal. Volgens hem kwamen de minstrel shows in de VS voort uit de verwonderde waardering (liefde) van 19de-eeuwse Ierse migranten voor de zang en dans van hun zwarte buurtgenoten, waarna ze zich deze toe-eigenden (diefstal) en naar hun eigen hand zetten. Het is dus een ongelijke liefde, de zwarte mensen werd immers niets gevraagd, of eigenlijk is het helemaal geen liefde, maar begeerte. Je begeert iets, en je pakt het af. Eigenlijk is het ook geen diefstal, maar imitatie. Begeerte en projectie.
Na de opkomst van de jazz in de jaren twintig volgden de rest van de eeuw nog de blues, de rhythm & blues, en alles wat daaruit voorkomt: Elvis, soul, funk, reggae, hiphop. Zwarte muziekstijlen die worden gewaardeerd door witte mensen, en ook deels worden overgenomen. De populariteit van zwarte muziek leidt daarbij vaak tot het overnemen van Afro-Amerikaanse dialecten en mode. Hiphop-trainingspakken, blonde dreadlocks, implantaten in vrouwenbillen. Inderdaad, culturele toe-eigening.
Zwarte critici wijzen erop dat de verschijning van witte influencers als Kim Kardashian en haar halfzus Kylie Jenner grotendeels is ontleend aan zwarte stijlen. ‘Blackfishing’ wordt dit ook wel genoemd. Witte gebruikers van sociale media gebruiken graag zwarte emoji’s, gifjes of slang om hun uitingen kracht bij te zetten. Zoals de Afro-Amerikaanse denker bell hooks zei: „Etniciteit dient als kruidenmix waarmee het saaie gerecht van de witte cultuur op smaak wordt gemaakt.”
Wendy van Dijk in blackface
White Negroes
In haar boek White Negroes schrijft de Afro-Amerikaanse onderzoeker Lauren Michele Jackson dat onschuldige kindsterren, zoals Christina Aguilera en Miley Cyrus, die een overgang willen maken naar een volwassener imago, dat doorgaans doen via een rebelse, seksueel getinte fase waarin ze benadrukken dat ze voortaan het lot in eigen handen nemen. Voor deze fase nemen ze zwarte stijlen over en huren ze doorgaans zelfs een zwarte rapper in. „Zwartheid werd steno voor volwassenheid, autonomie en vrijheid”, schrijft Jackson.
Witte vrouwen moeten kuise maagden blijven, terwijl zwarte meisjes door witte mensen worden gezien als vroegrijp. Dus voor zo’n overgangsfase ‘verkleden’ de witte zangeressen zich tijdelijk als zwarte vrouwen, voor wie andere normen gelden. Wanneer de transformatie is voltooid, omarmen de sterren overigens doorgaans weer een witte, bravere popstijl. Als witte artiesten kunnen zij volgens Jackson „experimenteren, zich vies maken, het publiek choqueren, hun vrouwelijkheid opeisen, en, als het lolletje eraf is, ervan weglopen alsof het nooit gebeurd is.”
Witte vrouwen moeten kuise maagden blijven, terwijl zwarte meisjes door witte mensen worden gezien als vroegrijp
De Amerikaanse schrijver Norman Mailer schrijft in zijn essay The White Negro (1957) over de hang van hipsters naar het zwarte leven. Hipsters waren toen overigens witte jongeren met een liefde voor bebopjazz, drugs en strakke pakken – niet te verwarren met de huidige havermelkelite. Volgens Mailer kwam die hang voort uit de Tweede Wereldoorlog, die de witte burgerlijke cultuur ernstig in diskrediet had gebracht, van de Duitse concentratiekampen tot de Amerikaanse atoombom. Zodoende kwam bij de witte jeugd het verlangen op om uit die hypocriete wereld te ontspannen. Culturele appropriatie was een symptoom van de witte cultuur in crisis.
Lauren Michele Jackson trekt Mailers stelling naar het heden, naar de ontevreden suburb-jeugd die zich aangetrokken voelt tot de hiphop, de muziek van de mensen die eeuwig op de vlucht zijn. „Progressieve witte Amerikanen denken nog steeds dat zwarte mensen de sleutel zijn om te ontsnappen aan conformisme, het normale, saaie leven, dat te rustig en stil is om de schreeuw van leed en nood te overstemmen. Witte mensen spreken zwart om te voelen dat ze leven – echt leven.”
Machtsongelijkheid
Het vermengen van culturen gebeurt altijd en overal, zo benadrukt Jackson. Bij culturele toe-eigening door witten van zwarte cultuur gaat het echter om een uitwisseling onder grote machtsongelijkheid. De witte neemt van de zwarte en geeft er niets voor terug. Geen credits, geen geld, geen respect.
Verdedigers van culturele toe-eigening, of van Zwarte Piet en andere blackface, zullen zeggen: maar het is toch juist waardering? Het zijn toch positieve eigenschappen: goed in muziek, sport en seks; dichter bij de natuur, lichaam gaat boven geest? Hoe kan dat racistisch zijn?
Dat is omdat ook negrofilie uitgaat van steeds weer dezelfde stereotype kenmerken die aan een huidskleur worden gekoppeld. Ook de positief bedoelde karikaturen zijn witte fantasieën die niets met zwarte mensen te maken hebben. Ongetwijfeld ‘goed bedoeld’, maar in feite beperkend en beledigend. Ook de negrofiel objectiveert, seksualiseert en trivialiseert een grote, diverse groep mensen op basis van huidskleur.
De witte neemt van de zwarte en geeft er niets voor terug. Geen credits, geen geld, geen respect
Schrijver Ben Okri zegt in Leaping out of Shakespeares Terror, zijn essay over Othello: „Romantici reduceren zwarte mensen tot een fantasie. Vervolgens houden ze van de illusie die ze zelf hebben geschapen.” Volgens hem is negrofilie niet meer dan een variatie op wit racisme. „Zij die zwarte mensen haten en zij die hen romantiseren bedoelen hetzelfde. Of je de kleur nu lelijk noemt, of aantrekkelijk, je ontzegt in beide gevallen zwartheid haar unieke positie en haar bestaan op zichzelf.”
De witte wens om zwart te zijn legt dan ook een schrijnend gebrek bloot: witte mensen hebben geen idee wat het betekent om zwart te zijn in een witte wereld. Ze willen wel goed kunnen dansen, maar willen niet de dagelijkse racistische beledigingen ondergaan. Het lijkt wellicht op carnaval: een paar dagen uit de band springen, gek doen, en dan weer terug naar kantoor. Witte mensen willen eventjes zwart zijn, of gedeeltelijk zwart, en dan weer terug naar wit.