‘Ik steek mijn kop liever in het zand’

Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Deze keer: Zangeres en radiomaker Marlous Lazal (61).

Marlous Lazal: „Het zou op mijn 68ste kunnen beginnen.”
Marlous Lazal: „Het zou op mijn 68ste kunnen beginnen.”

Foto Dieuwertje Bravenboer

„Mijn vader werd ziek rond zijn 68ste. Wij hadden niet veel contact. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik vier was. En ik ben hun enige kind. Het was een hele leuke man, maar we hebben nooit een echte relatie opgebouwd. Op een gegeven moment kreeg ik zelfs geen verjaardagskaart meer, en toen was ik er wel een beetje klaar mee. Tot ik werd gebeld door het Eindhovense ziekenhuis waar hij was opgenomen na een aanrijding, en mij werd gevraagd of ik een koffertje met kleren wilde komen brengen. Noodgedwongen is ons contact toen geïntensiveerd.

„Toen ik in zijn huis kwam, lagen overal stapels ongeopende post. De bank wilde zijn huis gaan veilen, zo bleek toen ik brieven ging lezen. Blijkbaar ging het al een tijd niet goed met hem. Toen duidelijk werd dat hij dementie had, ben ik mij om hem gaan bekommeren en heb van alles geregeld. Uiteindelijk kon hij in een verpleeghuis terecht. Ik dacht dat hij al dat gedoe en gehannes met spelletjes in zo’n huis verschrikkelijk zou vinden, want mijn vader, socioloog en ooit voorbestemd als priester, was een echte loner. Maar hij leefde helemaal op. Mensen vonden hem leuk. Hij was daar de getapte man. Dat was voor mij een ontdekking.

„Een paar jaar nadat mijn vader overleed, kreeg mijn moeder dementie. Zij was toen halverwege de zeventig. En zij heeft bijna tot het einde toe ontkend dat ze alzheimer had. Ik had in het begin niets door. Ze was heel goed in het maskeren van haar vergeetachtigheid. Toen het mij begon op te vallen dat dingen niet klopten, zag ik het in eerste instantie als een soort van manipulatief gedrag. Dat was ik namelijk van haar gewend. Mijn moeder en ik hadden een heel intieme band. Eigenlijk veel te intiem. Zij zag mij als een vriendin in plaats van als haar kind. Ik weet nog dat ze mij op mijn zesde tijdens een ruzie verontwaardigd toebeet: ‘met jou kun je ook nooit eens een volwassen gesprek voeren’.

„Mijn moeder woonde in een woongroep voor ouderen toen zij ziek werd. Haar buren vonden dat ik moest ingrijpen. Want ze begon te dwalen en deed rare dingen. Bovendien vonden de bejaarde woongroepbewoners het gevaarlijk om naast iemand met alzheimer te wonen. Ze waren bang voor brand en andere enge dingen. Ik snap dat wel. Maar zolang er geen echte crisissituatie ontstaat, kun je bij de hulpdiensten op de stoep staan tot je een ons weegt, maar niemand doet iets.”

Ontvoering

„Mijn moeder wilde niet verhuizen. Ze weigerde alles. Ik heb haar uiteindelijk samen met een vriend onder valse voorwendselen meegenomen naar een verpleeghuis. Het was alsof we haar ontvoerden. Echt afschuwelijk. Maar ik kon niet anders. Ze vond het onvergeeflijk, ze vond het verpleeghuis verschrikkelijk. Ze kon haar draai niet vinden. Vond dat ze als doctorandus helemaal op de verkeerde plek zat en geen mensen van haar niveau ontmoette. Ze wilde in haar wanhoop koste wat het kost aan haar status vasthouden. Ik begrijp dat wel, want dat was alles wat ze nog had.

„Pas na een hele tijd werd ze rustiger. Al werd het toen steeds moeilijker om contact te maken. Ik probeerde van alles. Muziek. Wandelen. Samen naar de konijnen… Van alles. Als iemand nergens meer op reageert, word je wanhopig. Op advies van boeddhistische vrienden probeerde ik dat los te laten. Want had mijn moeder net zo veel behoefte aan contact met mij als ik met haar? Zij adviseerden mij om gewoon naast haar te gaan zitten en helemaal niets te doen. En dan niet een kwartiertje, maar minstens drie kwartier. Oorverdovend saai. Maar op een gegeven moment keek mijn moeder mij aan en pakte mijn hand. Dat was een gigantische gebeurtenis. Heel emotioneel. Ineens waren we weer samen. Mijn moeder heeft nog jaren in dat verpleeghuis gewoond, en overleed op haar 83ste.”

Aan de beurt

„Nu ik de zestig ben gepasseerd, komt de gedachte steeds vaker op dat ik nu aan de beurt ben. Helemaal als ik niet meer weet of ik bijvoorbeeld die ochtend wel of geen pil heb ingenomen. Of als ik niet meer op iemands naam kan komen. Ik krijg dan meteen associaties van mensen die overal briefjes ophangen zodat ze nog weten wat voor dag het is. De schrik slaat mij dan om het hart. Is het al begonnen? Hoelang zal ik nog hebben voor de ziekte toeslaat?

„Het lijkt mij verschrikkelijk om geen controle meer te hebben en alle houvast kwijt te raken. Toch durf ik mij niet te laten onderzoeken. Ik steek liever mijn kop in het zand. En houd mij naïef vast aan populaire kletspraatjes als ‘dat ziektes een generatie kunnen overslaan’.

Tegelijkertijd heb ik haast. Wil ik alles nog doen zolang ik dat nog kan. Want in het worst case-scenario zou het op mijn 68ste kunnen beginnen. Dus moet ik niet treuzelen. Niet wachten. Ik heb geen bucketlist, maar er zijn wel verlangens. Wensen. Zo zing ik bijvoorbeeld al jaren in het Spaans, maar wilde ik al heel lang een Nederlandstalige plaat uitbrengen. Ook wilde ik graag een boek schrijven. En het theater weer in. Eind vorig jaar was het boek er. En de plaat. En nu tour ik met een kwartet door het land met ‘Zij van het Noorden’. Dingen die ik graag nog wil en wilde doen voor het niet meer mogelijk zou zijn. En het is gelukt, omdat het onmogelijk was om aan die urgentie te ontsnappen.”

Aanmeldingen: [email protected]