N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Armoedebestrijding In Rotterdam helpt de winkel Dress for Success mensen die geen geld hebben voor een geschikte outfit. Voor bijvoorbeeld een sollicitatie of een bruiloft. „Past prachtig bij elkaar qua kleur. Wil je het niet even proberen?”
Op verjaardagen zijn de neefjes en nichtjes van Matthijs Willem Erkens altijd goed gekleed. Matthijs schuift dan aan in een hoodie en oude broek. „Het voelt een beetje rot. Ze zijn allemaal jonger dan ik, maar ze hebben het beter voor elkaar. Ze staan hoger op de maatschappelijke ladder.”
Niet alleen inkomen of vermogen (economisch kapitaal) bepalen je sociale positie, maar ook netwerk (sociaal kapitaal) en zaken als je muzieksmaak en digitale vaardigheden (cultureel kapitaal). Én leefstijl en uiterlijk (persoonskapitaal), bleek uit het rapport Eigentijdse Ongelijkheid van het Sociaal en Cultureel Planbureau deze week. Het gaat kort gezegd niet alleen om hoeveel geld je in je zak of op de bank hebt, of dat je een huis bezit. Ándere zaken zijn ook belangrijk zoals je opleiding, je BMI, je vriendengroep, of je gezond bent, of je makkelijk contact maakt. Zelfs je naam maakt uit. En of je er leuk en verzorgd uitziet.
Dat al die zaken invloed hebben op je sociale positie en kansen in het leven, beaamt Nettie Immink. Zij is manager van Dress For Success in Rotterdam. Dat is een uitnodigende winkel aan een pleintje in het centrum van Rotterdam, tafel in het midden, rondom rekken vol chique en nette kleding. Een kast met sierlijke pumps. Daarnaast een collectie vrijwel of helemaal nieuwe leren herenschoenen.
Netjes naar de kerk
Mensen die gaan solliciteren maar geen geld hebben om een geschikte outfit te kopen, kunnen hier terecht. En ook mensen die bijzondere kleding nodig hebben voor een bijzonder moment, zegt Immink. „Omdat ze uitgenodigd zijn op een bruiloft, omdat ze in de rechtbank moeten verschijnen. Laatst was hier een meneer die graag netjes naar de kerk wilde met Pasen. En een mevrouw die nooit in een kledingwinkel kwam. Hooguit kocht ze voor 5 euro een broek op de markt. Per dag ontvangt Dress for Success maximaal vier klanten. Elke klant krijgt een pas-sessie van een uur met een kledingstylist.
Dress for Success krijgt (naast donaties) subsidie van de gemeente uit het budget voor armoedebestrijding. Kleding komt van particulieren en winkels. Aan kleding voor jongeren en mannen is het lastigst te komen. „Die dragen hun kleding zelf op.”
Ik vind de metamorfose die mensen in een uur doormaken elke keer weer fantastisch
Nettie Immink manager Dress For Success
Re-integratiebureaus, de gemeente Rotterdam en het UWV verwijzen mensen door. Regelmatig zijn dat ook statushouders die een baan zoeken. „Voor een sollicitatiegesprek moet je er netjes uitzien”, zegt Immink. „Mooie kleding doet veel met mensen. Hebben ze het aan dan zie je dat het ze een goed gevoel geeft en meer zelfvertrouwen. Ik vind de metamorfose die mensen in een uur doormaken elke keer weer fantastisch.”
Vaak geeft ze tussendoor nog wat tips: in Nederland is het niet gebruikelijk om in een zwart pak te solliciteren. Kom op tijd, kijk elkaar aan en geef een hand. En tatoeages kun je voor een representatieve functie beter bedekken. Dat is niet altijd makkelijk. Bij de KLM moeten vrouwen lichtbeige panty’s dragen. De tatoeages van een dame die hier kwam voor nette kleding om te solliciteren, zag je er dwars doorheen.
‘Ik voelde me de koning’
Terug naar Matthijs Erkens, die inmiddels in zijn hoodie en spijkerbroek is binnengestapt bij Dress for Success. Voor hem is het de tweede keer. Soms krijgen klanten een tweede sessie omdat één set kleding te weinig is voor de nieuwe baan. De eerste keer kreeg Erkens een pak, een overhemd en nette, bruine Van Bommel-schoenen. „Ik had nog nooit een pak aangehad, ik herkende mezelf niet. Ik dacht: zo kan ik óók zijn. Ik voelde me de koning.”
Voordat zijn tweede sessie begint, trekt hij het nog even aan. „Goed hè”, zegt hij, voor de spiegel. „Eerst durfde ik het niet aan. Ik was zo gewend aan mijn oude kloffie.”
Vandaag krijgt hij een meer casual set. Dress-stylistes Roosmarie en Cynthia hebben alvast wat broeken en overhemden klaargelegd. Roosmarie houdt een spijkerbroek omhoog. Erkens: „Nee, geen jeans. Ik wil wel graag wat minder chic, maar ik moet het wel aankunnen in de taxi.” Roosmarie knikt en komt terug met een donkerblauwe en twee grijze pantalons. „Niet op de lengte letten”, zegt Cynthia. „Die kunnen we laten aanpassen.”
Terwijl Erkens de paskamer in gaat, zoekt Roosmarie een paar overhemden uit.
Even later trekt Erkens een lichtblauw hemd aan en draait voor de spiegel. „Staat mooi, hè? Ik draag nooit overhemden.” Roosmarie komt met een nette trui voor over het overhemd.
Erkens: „Hè nee, dan voel ik me net een oude man.”
Roosmarie: „Past anders prachtig bij elkaar qua kleur. Wil je het niet even proberen? Of zal ik er een colbertje bij zoeken?” Terwijl ze in het rek colbert zoekt: „Maar zit dat wel lekker in de auto?”
Erkens: „Ik kan het uittrekken als ik ga rijden.”
Na een uurtje staat er een man in een nette pantalon, een bordeauxrood overhemd, met bijpassende stropdas, een grijze trui en een colbertje. De glimmende schoenen met tijgerprint aan zijn voeten komen uit de winkel waar minister Hugo de Jonge ook schoenen koopt.
Negatieve spiraal
Erkens is nu 35 en werd op zijn 24ste volledig afgekeurd. Hij was vastgelopen in het eerste jaar van zijn studie aan de hogeschool van Rotterdam. Hij had veel stress, zat niet goed in zijn vel, kon geen goede plek vinden om te wonen, zijn relatie liep stuk. En toen daar ook nog drugsgebruik bij kwam, kwam hij niet meer uit de negatieve spiraal. „Mijn droom was architect worden, maar ik zat thuis.”
Toen hij zich afgelopen Oud en Nieuw verloofde met zijn Duitse vriendin, was dat een keerpunt. „Ik dacht, ik zit in deze situatie maar ik wil eruit. Ik wil wat van mijn leven maken. Eigenlijk dacht ik dat al een paar jaar. Ik wil werken, inkomen genereren. Ik kan dat, maar hoe?”
Een re-integratiebureau hielp hem. Hij kon op gesprek komen bij een taxibedrijf. Hij had al ervaring met personenvervoer als vrijwilliger. In zijn nieuwe pak ging hij erheen. „Wat denk je? Ik kan volgende week beginnen.”
Aimée de Jongh Aimée de Jongh maakte een graphic novel van Lord of the Flies, de klassieker over hoe een samenleving geregeerd door angst ten onder gaat. Aan de vooravond van haar tentoonstelling StoryLines in de Rotterdamse Kunsthal (opent 5 oktober) is ze op tournee in Parijs en het Britse Bowness-on-Windermere. Voor NRC hield ze een getekend dagboek bij.
Meteen na 7 oktober sprong hij in het vliegtuig naar Tel Aviv: ook deze horror moest hij met eigen ogen zien. En hij zag ze: de lijkzakken, de kapotgeschoten huizen, de trillende overlevenden in shock, familieleden van ontvoerde gijzelaars.
Na terugkeer schreef hij er een onthutst essay over, Solitude d’Israël, een gepassioneerde, emotionele en radicaal eenzijdige apologie van de staat Israël en – voor hem onlosmakelijk daarmee verbonden – het Jodendom.
Vrijwel tegelijk met dit essay van de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy verscheen een vuistdik boek van de Israëlisch-Britse historicus Ilan Pappé, over (en tegen) de ‘zionistische lobby’ in het Verenigd Koninkrijk en Amerika. Pappé is ook hier bekend, vooral door zijn werk over de ‘Nakba’, de verdrijving van de Palestijnen in de oorlog van 1948.
Beide boeken zijn onverholen partijdig. Wie de visie van de ene auteur deelt, zal die van de ander verafschuwen. Lévy bedrijft een soort filosofisch getinte propaganda, hasbaravoor Israël. Pappé op zijn beurt steunt met zijn werk de BDS-beweging die Israël wil boycotten en, als ‘apartheidsstaat’, beëindigen.
In Frankrijk is Lévy (75) al sinds de jaren zeventig een celebrity: filosoof, essayist en politiek activist die zich meldt bij elke nieuwe wereldbrand. Met zijn wilde haardos, open witte hemd en aroma van savoir vivre is Lévy – tevens gefortuneerd erfgenaam van een ondernemer – ook al jaren een mikpunt van satire en spot, vooral in progressieve kring. Na de Russische invasie van Oekraïne in 2022 reisde hij – in pak – herhaaldelijk solidair naar de frontlinies. Totdat Hamas toesloeg en een oud front opnieuw werd geopend.
Zijn Solitude d’Israël (‘Het eenzame Israël’) staat geheel in het teken van het trauma van 7 oktober. Lévy verdedigt Israël met een hoogdravende hartstocht die je in Nederlandse media alleen tegenkomt in de columns van Leon de Winter. 7 oktober is voor hem een wereldhistorische gebeurtenis vergelijkbaar met 9/11, een ‘evenement’ dat ‘het pure Kwaad’ toont, Israël een wereldwijd verguisde natie (vandaar die ‘eenzaamheid’ – ondanks blijvende steun van de machtige VS). Het land zit klem tussen ‘liberalen die erop lijken maar zich van het land distantiëren’, aldus Lévy, en ‘anti-liberalen die het zeggen te verdedigen’.
Hij deinst niet terug voor de brute consequenties van die positie: de gewelddadige dood van tienduizenden Gazanen is in zijn ogen niet te wijten aan Israël, dat hooguit ‘fouten’ maakt, maar aan Hamas. Het is een ‘tragedie’ maar ‘geen massamoord, laat staan genocide’. Over Israël passeren intussen alle rooskleurige clichés de revue, van het meest morele leger ter wereld (ondanks duizenden burgerdoden) tot de enige echte democratie in het Midden-Oosten (ondanks de bezetting en rechtsongelijkheid). Zelfs houwdegen Sharon, die hij ooit sprak, bedoelde het allemaal goed, toen hij in 2005 de nederzettingen ontmantelde in Gaza.
Kan Israël niet minder gezwollen worden verdedigd? De eerste generaties seculiere zionisten waren een stuk realistischer over hun nationalistische aspiraties dan Lévy nu wil zijn. Zij waren wars van religieus messianisme – ultra-orthodoxe Joden zien in de stichting van de staat menselijke hoogmoed, alleen God kan Israël herstellen – en waren zich bewust van de frictie tussen het streven naar een nationale staat voor het Joodse volk en de wens een moderne, pluralistische democratie in te richten. Ook maakten ze zich geen illusies over de strijd om het land die zou volgen, en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Arabische bevolking. Ze worstelden met zulke dilemma’s, Lévy doet domweg of ze niet bestaan.
Hij maakt wel een paar pijnlijke, polemische punten. Het verwijt dat Europa via Israël haar historische schuld voor de Holocaust afkocht ten koste van de Palestijnen noemt hij misplaatst. Er was geen ‘onschuldig Palestina’, werpt hij tegen, maar van meet af aan al anti-Joodse agitatie en (vooroorlogs) ‘Arabisch nazisme’ in landen als Syrië en Irak (voorlopers van de latere Ba’ath-partij van Saddam Hussein). Uitdrukkelijk niet in Marokko, dat het antisemitisme van Vichy-Frankrijk na 1940 van zich af wist te houden.
Solitude d’Israël culmineert in een lofzang op het Jodendom, op ‘de ziel van een volk dat altijd de geest heeft geplaatst boven de wet en het woord boven de geest’. Lévy verwoordt zo een filosemitisme dat buiten evangelische kringen schaars is geworden (en in Joodse wordt gewantrouwd). Zijn naadloze identificatie van Israël met alle Joden en het Jodendom is ook riskant, die kan het antisemitisme aanjagen dat hij nou juist wil bestrijden: elke daad van Israël kan ‘de Joden’ dan worden aangerekend.
Ondanks de adembenemende eenzijdigheid ervan is Lévy’s apologie toch de moeite van het lezen waard. Al is het maar om eraan herinnerd te worden hoe diep de existentiële schok in Israël was door de uitzinnige pogrom van 7 oktober; dat antisemitisme niet alléén een retorisch wapen is in handen van Israël maar een wereldwijde realiteit, en dat zionisme – pas na 1967 allengs religieuzer – niet vanzelfsprekend een ‘vies woord’ is, synoniem met geweld en bezetting.
Koloniale staat of niet
Wie het anti-zionistische vertoog daarover wantrouwt, kan ook – en beter – terecht bij het aanmerkelijk zakelijker On Settler Colonialism van Adam Kirsch. Deze Wall Street Journal-journalist en kenner van Joodse literatuur, stort zich in dit handzame essay op een academisch begrip dat ook breder ingang heeft gevonden: Israël als een settler colonial state. Het land is dan vergelijkbaar met de VS, Australië en Canada, gebouwd op verdrijving en uitroeiing van inheemse bevolkingen door Europese kolonisten.
Kirsch verwerpt de analogie. Israël is het product van nationalisme, gesticht door een vervolgde minderheid die een (al dan niet ‘geconstrueerde’) historische en culturele band heeft met het land. Niet het product van een op exploitatie gerichte Europese grootmacht. De Joodse natie is bovendien nog steeds een uitzondering in een overweldigend Arabische regio.
Op die punten is wel van alles terug te zeggen. Er zijn cruciale verschillen tussen zionisme en Europees kolonialisme, maar het zionisme was in elk geval – volgens de grondleggers zelf – een kolonisatie-project dat moderne, ‘Europese beschaving’ wilde brengen naar een achtergebleven niet-westers gebied, een mission civilisatrice waarvan volgens de utopische Theodor Herzl, vader van het zionisme, ook de Arabische bevolking zou profiteren.
Maar Kirsch jaagt op een grotere prooi: het begrip settler colonialism als zodanig. Hij bestrijdt niet de oorspronkelijke waarde ervan in academische studies, maar meent dat het is geradicaliseerd tot een ‘politieke theologie’ met een heilloze omdraaiing van clichés: niet langer de natives maar de kolonisten zijn nu bloeddorstige, roofzuchtige wilden die nobele, inheemse bevolkingen hebben uitgeroeid. Settler-staten zoals de VS, maar ook Canada en Australië, zijn belast met een historische erfzonde waarvoor ze alsnog zouden moeten boeten, in een ‘verlossende destructie’, allereerst door land terug te geven aan de oorspronkelijke bewoners.
Voor de VS en Canada is zulke radicale dekolonisatie een illusie, wat volgens Kirsch verklaart waarom juist Israël de focus is geworden van anti-koloniale protesten: wie weet kan het daar wél lukken. Daarvan getuigt ook het enthousiasme over 7 oktober als verzetsdaad, ongeacht de moord op vrouwen en kinderen: alle settlers zijn belast met de erfzonde.
Het maakt ook begrijpelijk waarom andere uitspattingen van geweld of genocides in het Midden-Oosten nooit dezelfde verontwaardiging zullen oproepen. Israël, meent hij, is het land geworden dat je ‘deugdzaam kunt haten’. Waarbij volgens Kirsch aloude antisemitische sjablonen terugkeren: de Jood als kapitalistische-indringer en uitzuiger. Het idioom legitimeert geweld, waarschuwt hij – en juist omdat Israël geen ‘moederland’ heeft, zal het op zijn beurt steeds fanatieker en bruter om zich heen slaan.
Snijdt zijn kritiek hout? Je kunt een eind met Kirsch meegaan zonder het begrip settler colonialism af te schrijven; het heeft grote verklarende kracht en inheemse volken zijn wereldwijd slachtoffer geworden van geweld en genocide door Europese settlers. Maar Kirsch laat wel zien dat het in de strijd rond Israël een binair moreel absolutisme heeft voorgebracht dat historische en actuele verhoudingen in het Midden-Oosten eerder vertroebelt dan verheldert – en dat als uitweg weinig anders belooft dan ‘verlossende’ destructie.
Anti-zionist
Lijnrecht tegenover deze twee staat het massieve boek van historicus Pappé (69). Als een van Israëls ‘nieuwe historici’ werd hij een overtuigd anti-zionist: Israël is het product van kolonialisme en etnische zuivering. Met Lobbying for Zionism wil hij aantonen dat de steun voor Israël in stand blijft door een machtige lobby in de VS en Engeland. Geen nieuwe these, maar Pappé stapelt de bewijzen zo hoog mogelijk op – en dat is meteen een nadeel van dit boek: de aanklacht is eerder cumulatief dan analytisch.
Dat Pappé zich concentreert op de VS, de belangrijkste bondgenoot van Israël, ligt voor de hand. De keus voor het Verenigd Koninkrijk is vooral een historische: met de Balfour Verklaring (1917) verbond het Britse imperium zich aan het toen nog prille zionisme en stond het – gaandeweg steeds meer tegen heug en meug – aan de wieg van de latere staat Israël.
Lezenswaardig is Pappés boek op onderdelen, zoals zijn behandeling van christelijk zionisme, dat terugkeer van het Joodse volk naar ‘het Heilige Land’ om religieuze redenen wilde bevorderen. Het beleeft een reprise in het Amerikaanse evangelische christendom dat gelooft in de wederkomst van Christus in Israël als opmaat naar de Eindtijd.
Maar als geheel is Pappés lijvige betoog te vooringenomen en repetitief om te verrassen, laat staan te overtuigen. In de tweede helft, als hij Britse en Amerikaanse regeringen langs de meetlat legt, wordt zijn toch al trage betoog langdradig. Al neemt hij het met passie op voor Labour-politicus Jeremy Corbin, beticht van Jodenhaat maar volgens Pappé slachtoffer van een zionistische lastercampagne.
Erger is dat zijn boek zich lijkt af te spelen in een vreemd soort historisch vacuüm. Er zijn kennelijk op het wereldtoneel maar een paar serieuze actoren: de ‘lobby’ en de westerse grootmachten. Verzet komt van loslopende eenlingen die makkelijk onschadelijk worden gemaakt: een enkele Britse politicus hier, een verstandige Amerikaan daar.
Terloops merkt Pappé op dat de lobby in de VS hardnekkig streed tegen de ‘arabisten’ op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar wie dat waren en hoeveel invloed ze hadden blijft vaag. Zoals ook een vergelijking ontbreekt met andere lobby’s – zoals die van het machtige Saoedi-Arabië met zijn strategische oliebelangen, of van Egypte dat ook kon rekenen op Amerikaanse wapenleveranties.
Opmerkelijk is dat Pappé maar mondjesmaat aandacht besteedt aan wat je het grootste recente succes van ‘de lobby’ zou kunnen noemen: de wereldwijde verbreiding van de IHRA-definitie (International Holocaust Remembrance Alliance) van antisemitisme, die ook bepaalde kritiek op Israël daartoe rekent. Hij is er in iets meer dan twee pagina’s klaar mee.
Ondanks zijn ambities stelt dit boek zo toch teleur, zelfs als je Pappés partijdigheid voor lief neemt. Op de tendentieuze vraag die hij aan het begin stelt (‘waarom moet Israël na 75 jaar nog zo fanatiek lobbyen voor zijn legitimiteit?’) geeft hij dit intuïtieve antwoord: dat komt door het kwade geweten van de zionisten, die ergens best aanvoelen dat hun project moreel niet door de beugel kan.
Zou het? Je kunt ook vermoeden dat het iets te maken heeft met de aanhoudende kritiek en aanvallen op het land – ondanks al dat ijverige gelobby.
Onder sympathisanten met de Palestijnse zaak is Pappés boek juichend ontvangen, maar op de keper beschouwd biedt het vooral herhaling voor toch al gelijkgezinden. Over de Israël-lobby in de VS is er al het veelbesproken The Israel Lobby and US Foreign Policy van John Mearsheimer en Stephen Walt, dat in 2007 stof deed opwaaien. Ook over het christelijke zionisme is al veel en beter geschreven, en wie de finesses wil weten van de Balfour Verklaring of het Britse Mandaat kan terecht bij The Balfour Declaration van Jonathan Schneer of One Palestine, Complete van Tom Segev.
Er is wel een belangrijk verschil. Mears-heimer en Walt beweerden niet dat Israël een speciaal soort kwaad is. Het land doet wat alle staten doen: eigen ‘belangen en strategische doelen’ verdedigen. Hun kritiek komt erop neer dat de manier waarop dat gebeurt niet langer in Amerika’s belang is noch in dat van Israël zelf. De stichting van de staat blijft ‘een opmerkelijke prestatie’.
Dat kun je afdoen als vrome woorden, toch is het heel wat anders dan Pappé, die van meet af aan de perfiditeit van zionisme en Israël onderstreept. ‘Legitimiteit [van Israël] kan alleen komen van de Palestijnen’, schrijft hij cryptisch. In een gesprek op YouTube wond hij er geen doekjes om wat dat betekent. ‘Laat er geen misverstand over bestaan’, zei hij, hoop op een vrij Palestina betekent voor hem ook ‘het einde van Israël.’
Er stond een schutting over een erfgrens en dat was een probleem. Het was namelijk geen mooie schutting, nee, echt helemaal niet mooi; en bovendien stond niet alleen de lelijke schutting, maar ook de lelijke serre van buurvrouw Bep over de erfgrens. Wel zes hele centimeters. Of zes en een half. Of zeven. Robin en Sylvana hadden het zelf laten natrekken door het kadaster. Ze hadden dat allemaal niet geweten toen ze het huis in Lelystad kochten, en toen ze doorkregen dat Bep een reepje van hun kostbare grond in beslag hield, hadden ze maar meteen een advocaat ingeschakeld. Al snel viel er bij hun bejaarde buurvrouw een aangetekende brief op de mat.
In De Rijdende Rechter (Omroep MAX) vertelde Robin wat hij eiste: „Dat de buurvrouw het gedeelte van de serre dat over de grens gebouwd is, verwijdert. En dat de kosten die wij hebben gemaakt om het kadaster te laten komen vergoed worden door de buurvrouw.” Bep had intussen drie tegeneisen: „Dat de schutting mag blijven staan. En dat de serre ook mag blijven staan. En dat ik voor de rest met rust gelaten wordt.
De aflevering werd dinsdagavond iets later uitgezonden dan gepland. Dat kwam door de extra NOS Journaals die de kijker op de hoogte hielden van de oorlog in het Midden-Oosten. Het was bedroevend en beangstigend om de updates binnen te zien komen. Liquidaties. Grondoperaties. Raketinslagen. De overgang naar de serreruzie in Lelystad was zo groot dat ik aanvankelijk weg wilde schakelen, maar juist de kneuterigheid van het programma bracht heel even iets geruststellends met zich mee. Veertig minuten lang was een lelijke schutting het ernstigst denkbare twistpunt en leek geen conflict onoplosbaar met mr. John Reid in de buurt.
Met de autoriteit van een basisschoolmeester en het goeiige aura van Winnie de Poeh wandelde hij door de tuinen van Bep en van Robin. Op de achtergevel van Robins huis werd met een gele krijtstreep de kadastrale grens aangegeven. Beps serre, zo bleek, nam vijf centimeter van zijn perceel in beslag. Iets minder dan hij zelf had laten berekenen, en de serre stond er al een hele tijd. Voorgaande buren hadden er nooit een probleem van gemaakt. Maar alsnog wilde Robin zijn vijf centimeter terug.
The Rolling Stones
Hij hakketakte erover met de zoon van Bep, die zich inmiddels ook in het conflict had gemengd, tot mr. John Reid subtiel aankaartte dat hij het een beetje koud kreeg en er nog vlug een andere meting werd gedaan. Extra punt van zorg was namelijk dat Bep jarenlang voor een jukebox had gespaard en graag in de serre naar haar favoriete band luisterde: The Rolling Stones. Sympathy for the devil mocht gedraaid worden op haar begrafenis. „Of crematie”, zei Bep. Met haar wandelstok in de hand deed ze voor hoe ze vroeger door de kamer danste als ze de plaat opzette, al ging ze er tegenwoordig liever even bij zitten. In de tuin van haar buurman werd inussen gemeten hoeveel decibel Beps luistersessie produceerde. Niet veel, zo bleek.
Wat sympathiepunten betrof was de strijd al gestreden, en toen Bep de rijdende rechter er ook nog van wist te overtuigen werkelijk niets van die vijf centimeter te hebben afgeweten, was buurman Robin definitief verslagen. De serre mocht blijven staan. Met de lelijke schutting mocht Robin dan wel weer aan de slag, maar dat boeide Bep al niet echt meer. Ze had gewoon graag gezien dat de buren met haar om de tafel waren gaan zitten in plaats van brieven te sturen. „Waarom moet ik het dreigend op papier krijgen?”
„De reden dat ik werk heb”, zei Reid, „is dat communicatie vreselijk moeilijk is; 98 procent van al mijn zaken zijn het gevolg van miscommunicatie. Er zijn namelijk heel weinig slechte mensen op de wereld.” Of dat klopt weet ik niet, maar voor die veertig minuten wilde ik het best geloven.