
‘Mijn oma werkte van haar veertiende tot haar dertigste als dienstbode bij een rijke Haagse familie. Ik vroeg haar als kind naar haar ervaringen en daarop reageerde ze: ‘Als je wil weten hoe ik leefde, lees dan Eline Vere van Couperus maar eens.’ En dat deed ik. In het boek gaat de hoofpersoon, Eline Vere, ook werken voor een rijke, burgerlijke familie in Den Haag. Ze verveelt zich en heeft last van donkere gedachtes tijdens haar verblijf daar.
Mijn oma keek op tegen de familie waar ze voor werkte. Het leven daar gaf haar, en haar kinderen, toekomst. Ik voelde daarentegen bij het lezen over de familie in het boek eerder rebellie ontstaan in mijn lijf. Woede ervoer ik over het onrecht van het grote verschil tussen de sociaal-economische klassen.
Ik weet nog dat ik als kind het verhaal regelmatig saai vond. In de puberteit wil je lezen over helden die avonturen trotseren. Eline Vere maakte juiste het tegenovergestelde van avontuur mee, ik voelde al vanaf het begin een onafwendbaar noodlot van de pagina’s spatten. Ik ergerde me aan haar en dacht: ’Je verveelt je gewoon, ga eens wat doen.’ Dat zwelgen in zelfmedelijden vond ik zwaar om te lezen.
Maar de reden waarom ik het toen toch een verpletterende roman vond: het meanderende taalgebruik. Couperus bleek een groot woordkunstenaar te zijn; taal met krullen noem ik dat. Hij is een van de eerste grote stillisten die ik las.
Het verhaal werd toentertijd als feuilleton uitgebracht in het dagblad Het vaderland. Dat merk je als je de roman nu leest. Telkens duiken er overbodig veel verhaallijnen en personages op, omdat er natuurlijk regelmatig een nieuwe aflevering moest verschijnen. Dat leest als een soap avant la lettre, zie ik nu; Goede Tijden, Slechte Tijden.
Een halve eeuw later lees ik ook een aanklacht tegen de onderdrukking van de vrouw. Op mijn 63ste begrijp ik meer van feminisme, maar ik ben natuurlijk ook ouder en misschien milder geworden. Nu heb ik bewondering voor Eline Vere. Ik zie een vrouw met ambities, maar ze kan niet uit het keurslijf breken dat haar is opgelegd.
Ook voor mijn oma was dat het geval. Ze had talenten die ze niet volledig kon benutten. Maar haar werk gaf mijn ouders en zo ook mij toegang tot meer mogelijkheden voor later. Een inherent feministisch verhaal dus.
Door haar tijd in Den Haag kwam mijn oma ook in aanraking met veel literatuur die in de kast stond bij de Haagse familie. Vervolgens raadde ze mij weer die boeken aan, waaronder Eline Vere.
Eline Vere heeft duidelijk last van wat we nu misschien wel ‘fomo’ noemen: fear of missing out. Alleen houdt zij zich meer bezig met de vraag of ze wel de juiste man heeft gevonden: is iemand anders niet beter voor haar?
Nu uit fomo zich als je je vrienden ziet bij een concert op sociale media, en je baalt dat je daar niet ook een kaartje voor hebt gehaald. Fomo ziet er dus wel anders uit. Dat laat het contrast zien van de toenmalige wereld en hoe de huidige maatschappij is ingericht: eind negentiende eeuw was er veel meer tijd. Wij benen tegenwoordig maar door. Eline Vere laat een tijd zien waar we niet naar terug hoeven te verlangen, maar wel van kunnen leren.”
