N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Lutz Seiler Na de val van de Muur woonden de Oost-Berlijners ineens in een vreemd land. Die ontheemding galmt door de Duitse bestseller Stern 111 – net als de ongelijkheid tussen Oost en West.
De Ackerstrasse in het Berlijnse centrum is het soort straat waar de kunstgaleries ook T-shirts verkopen, de juweliers werven met CO2-neutrale diamanten, en mannen van middelbare leeftijd voorbij benen op hagelwitte gymschoenen. Er is geen buurt in Berlijn die in de afgelopen drie decennia zo radicaal veranderde als het Berlin-Mitte rond de Ackerstrasse. Tweeëndertig jaar geleden was de plek waar nu lobbykantoren huizen en restaurants waar foodies voor in de rij staan, een laboratorium van de nieuwe Bondsrepubliek. In de elf maanden tussen de implosie van de DDR en de val van de muur, en het opgaan van de DDR in de Bondsrepubliek, werd hier geëxperimenteerd hoe het best of both worlds eruit zou kunnen zien.
Over die elf maanden machtsvacuüm en het verblindende optimisme van toen schreef de Duitse auteur Lutz Seiler Stern 111, in Duitsland verschenen in 2020 en een onmiddellijke bestseller. Een criticus van weekblad Der Spiegel verklaarde het enorme succes van het boek in een stuk getiteld ‘Weil die grösste Freiheit im Kopf ist’ (‘Omdat de grootste vrijheid in het hoofd zit’) onder meer door de gelijkenis tussen het gevoel van toen, in 1990, dat alles voorgoed anders zou kunnen zijn, en datzelfde gevoel in eerste maanden van de pandemie. Tegelijkertijd is Stern 111 voor veel Berlijners een dromerige flashback naar de verkrotte stad waar alles mogelijk leek.
Wakker worden in een vreemd land
Lutz Seiler (Gera, 1963) droomde er in 1990 in zijn gekraakte woning in Prenzlauer Berg van om dichter te worden – net als zijn hoofdpersoon in het autobiografische Stern 111, Carl Bischoff. Sinds 1995 publiceert Seiler met grote regelmaat bundels. Stern 111 is zijn tweede roman, en losjes het vervolg op zijn romandebuut Kruso, waarmee hij in 2014 de Deutsche Buchpreis won. Stern 111 werd bekroond met de Preis der Leizpiger Buchmesse. In de roman vertrekken Carl Bischoffs ouders na de val van de Muur halsoverkop vanuit het Thüringse stadje Gera met niets meer dan een rugzak en wandelschoenen naar het westen, waar ze met andere Oost-Duitsers in opvangcentra belanden en een leven proberen op te bouwen. De ontredderd achtergebleven zoon beproeft zijn geluk in Berlijn, en leest in de brieven van zijn moeder over haar nieuwe bestaan.
Van de burgers van de DDR wordt wel gezegd dat ze met de val van de Muur van de ene dag op de andere in een vreemd land wakker werden. Ook door Stern 111 galmt die ontheemding. Maar Seilers personages zien het vooralsnog als een kans, en Carl Bischoff slaapt net zo lief in zijn oude Russische auto als op een matras van stro, als een hond die zich opkrult voor de nacht.
Inmiddels woont de auteur ver van de Berlijnse binnenstad, in een huis aan de rand van het bos voorbij Potsdam. „Ik loop nog altijd graag door de straten van Mitte en Prenzlauer Berg, ook al is het er onherkenbaar veranderd. Eerst kwamen veel West-Duitsers, vooral Zwaben, die de opgeknapte woningen kochten die de oorspronkelijke bewoners niet konden betalen.” Van de Zwaben wordt gezegd dat ze over een buitengewone ondernemersgeest beschikken en dus vroeg het potentieel zagen van de huizen in het voormalige Oost-Berlijn. „En nu maken de Zwaben bezwaar omdat zij wederom worden verdreven door buitenlandse investeerders. Maar aan zulke dingen denk ik niet als ik daar ben. Voor mijn boek ben ik eindeloos veel blokjes om gelopen, om te bedenken hoe het ook alweer was. Als ik naar de grond keek, naar de stoeptegels en de kasseien, was alles net als toen. Zodra je je hoofd optilt, is alles anders.”
Het gevoel van versnelling, zegt Seiler, is ook zo sterk omdat de huizen er tot 1989 min of meer zo uitzagen zoals in 1945. „De huizen waren geconserveerd in een soort oorlogstoestand, de kogelgaten zaten nog in de façades. In de DDR waren er geen middelen de huizen op te knappen. Soms werd er op een overgebleven etage een plat dak gelegd.”
In die huizen treffen zich in Seilers roman utopisten uit oost en west. Krakers uit West-Berlijn zagen nieuwe kansen, en stuitten op krakers uit de DDR. Kraken werd in Oost-Berlijn oogluikend toegestaan. Angela Merkel kraakte een tijdje een kamer in Prenzlauer Berg. Als je een leegstaande flat had gevonden en de deur had geforceerd, moest je aan het rekeningnummer van de verhuurder zien te komen, na drie maanden huur betalen mocht je blijven.
De hoofdpersonen in Stern 111 spreken nadrukkelijk niet van kraken of bezetten, maar zeggen dat ze de huizen ‘onder hun hoede nemen’. Seiler: „Er was een groot gevoel van urgentie, een gevoel dat de huizen van ons zijn en dat we ze moesten behouden. Het ging erom dat de kapotte huizen, het ‘volkseigendom’ van de DDR, écht volkseigendom zou worden, en dat die huizen vergeven zouden worden aan degenen die ze nodig hadden. Eigenlijk had de Treuhand [de instantie die het DDR-staatseigendom beheerde en privatiseerde] het eigendom van de DDR aan de burgers terug moeten geven. Maar daarvan was nooit sprake. Het werd verpatst aan speculanten uit het westen.”
Precariaat
Ja, onwillekeurig is hij een schrijver geworden die het nu over Oost- en West-Duitsers heeft, beaamt Seiler met zachte stem. „Ik vind het eigenlijk beschamend, ik heb nooit zo gepraat. Maar je wordt steeds meer in de situatie gebracht zo te spreken, omdat toch iemand op de onrechtvaardigheden tussen Oost en West moet wijzen, en je daar als Oost-Duitser misschien meer oog voor hebt.”
Bovendien, zegt hij, werd hij ook toen hij in 1995 zijn eerste bundel publiceerde, al als Oost-Duitse dichter bestempeld, en door de Duitse feuilletons behandeld als een exoot. In de Duitse mediawereld is de integratie tussen oost en west mislukt. Seiler noemt een getal uit een recent rapport van de regering over de eenwording: het aantal Oost-Duitsers in leidinggevende functies bij omroepen en bij kranten bedraagt 7,8 procent. Aan universiteiten en hogescholen is dat percentage nog lager: 1,7 procent.
„Het oosten is in zekere zin een precariaat. De West-Duitse burger heeft een vier maal zo groot vermogen als de Oost-Duitse. Dat is volstrekt logisch, omdat in het westen gelegenheid was bezit op te bouwen, bijvoorbeeld vastgoed. In het oosten heeft bijna niemand iets te vererven.”
Ook de straten die het decor vormen van Stern 111 zijn symbool voor die ongelijkheid. „Bijna 80 procent van de binnensteden in de voormalige DDR zijn in bezit van West-Duitsers”, zegt Seiler. Met royale subsidies zijn de kleinste dorpjes prachtig opgeknapt. Maar wie de stad bezit, wie er woont en wie er thuis is, divergeert.
Het huis aan het bos waar Seiler nu in woont is het voormalige woonhuis van de dichter Peter Huchel. „Joseph Brodsky noemde hem naast Gottfried Benn de belangrijkste dichter van naoorlogs Duitsland.” Vanuit dat huis gaf Huchel het literair tijdschrift Sinn und Form uit, waar aanvankelijk zowel Oost- als West-Duitse dichters publiceerden. Ernst Bloch en Heinrich Böll kwamen bij Huchel op bezoek. „Na de bouw van de muur werd Huchel uit de redactie gezet. Hier woonde hij toen nog tien jaar compleet geïsoleerd. Zijn telefoon werd afgeluisterd zijn post afgevangen. In 1971 mocht hij vertrekken naar het westen. Hij kon er nooit aarden.”
Lees ook: Waarom Nederlandse schrijvers het zo goed doen in Duitsland