Iedereen zoekt een weg naar Nederland

Karin Amatmoekrim

Mijn chauffeur is een jonge, creoolse jongen. Hij rijdt voor in een oude Amerikaanse slee van het type waarin in de jaren negentig staatslieden werden rondgereden. Ik ben me aan het verbazen over hoe zacht het versleten velours van de achterbank voelt, als hij me vraagt of ik op vakantie ben. Ik zeg van niet. Hij kijkt naar me via de achteruitkijkspiegel. Is het soms de eerste keer dat ik in Suriname ben? Nee, zeker niet, antwoord ik. Ik voeg er, onnodig defensief, aan toe dat het zelfs de derde keer is in een half jaar tijd dat ik het land bezoek.

We zwijgen even terwijl hij zich door nachtelijk Paramaribo manoeuvreert. Ik verbeeld me dat zijn zwijgen zoekend is: dat hij zich afvraagt wat mijn relatie is tot dit land. Mijn eigen stilte is van het beledigde soort: hoezo herkent hij me niet als Surinaams? Waarom moet ik overal – zowel in Nederland als in Suriname – mijn aanwezigheid verklaren? Ik voel hoe hij van tijd tot tijd naar me blijft kijken in de spiegel. Dan zegt hij, onverwacht; ik wil ook naar Nederland. Ik zoek al maanden naar een manier om daar te kunnen wonen.

Hoezo, vraag ik.

Je kan niets opbouwen in dit land, stelt hij. Vroeger verkocht hij nog tijdens evenementen worst vanuit een kraampje in de stad om iets bij te verdienen naast zijn werk op de taxi. Dat doet hij niet meer, want de prijs van de ingrediënten stijgt sneller dan de prijs die hij met goed fatsoen aan zijn klandizie kan doorberekenen. Bovendien zijn er minder klanten; mensen hebben minder geld, gaan minder vaak uit. Dus rijdt hij alleen nog maar taxi, hoopt dat zijn mooie maar stokoude auto het niet begeeft, en verbaast zich elke dag over hoe duur de benzine nu weer is geworden.

En de politiek, vraag ik voorzichtig. Vanuit welke hoek verwacht hij daar een oplossing? Geen enkele hoek, is zijn onverbiddelijke antwoord. Iedereen in het land had zijn hoop gevestigd op de huidige president, en de teleurstelling in zijn politieke praktijk is gigantisch. Het land is kapot, zegt hij. Erger nog; de mensen zijn te moe om het te repareren.

De enige uitweg is letterlijk een weg eruit: naar Nederland. Iedereen, echt iedereen, van zijn generatie zoekt een manier om te ontsnappen aan de uitzichtloosheid. Hoe gaat hij een pensioen op kunnen bouwen, vraagt hij retorisch. De munt devalueert terwijl je ernaar kijkt. Wat nu een behoorlijk pensioen lijkt, is over een jaar al gehalveerd in waarde. Laat staan over dertig jaar.

We zwijgen weer, maar deze keer houdt hij zijn blik op de weg. Ik wil hem vragen of het wel eerlijk is om te vertrekken. Moet zijn generatie niet juist blijven om het land te verbeteren? Want wat blijft er over als alle mensen met dromen, met jaren van leven in het vooruitzicht, weg gaan? Blijven de touwtjes dan niet juist in handen van de comfortabele elite, van de mensen die er alles aan zullen doen om verandering tegen te gaan omdat de corrupte verdeling van macht hen juist goed uitkomt?

Maar ik vraag het niet. Hoe hypocriet zou het zijn om hem en de mensen zoals hij, aan hun burgerlijke verplichting te herinneren, zonder dat ik zelf iets van een offer heb gemaakt? Hij wil weg, zoals ik al eerder vluchtte van die plek. Het enige offer dat het me heeft gekost, is dat ik niet meer vanzelfsprekend ben in mijn geboorteland. Ik heb mijn plek destijds opgegeven en daarmee het recht om hem te bekritiseren, lang geleden al verspeeld.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.