N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wereldkunst Outsiders kloppen aan de deur van de kunstwereld, maar moet die wereld open doen? Kunst heeft altijd bestaan bij de gratie van selectie en uitsluiting. Worden inclusieve musea niet al snel te klein?
Hoeveel chromosomen heeft een kunstenaar? Op dit moment is bij de sympathieke kunstruimte Nest in Den Haag The Grand Palace of Everyone te zien, een expositie, zo meldt de openingstekst, „waar grenzen niet bestaan en samenwerking centraal staat”. Wat dat betekent wordt duidelijk als je er een tijdje rondloopt: Nest staat mudvol met objecten die gezamenlijk zijn gemaakt door reguliere- en outsider-kunstenaars, en die zich op bijna gretige wijze zo weinig mogelijk aantrekken van traditionele kunstnormen. Er is veel roze, overal lonken maskers en monsters, we zien paarden en fantasiewezens en een ‘pizzamotor’ (een motor beplakt met stukken pizza) – The Grand Palace is één groot kleur- en vormbombardement, alsof je bij de zomerpresentatie van de handenarbeid-klassen van een lagere school bent binnengelopen, waar af en toe een begaafde juf of meester een ingreep heeft gepleegd. Maar dan in een serieuze kunstinstelling. Is het vrolijk? Absoluut. Is het goed? Mwah. Is het anders dan andere kunsttentoonstellingen? Zonder twijfel – en daar gaat het natuurlijk om.
The Grand Palace of Everyone is de nieuwste stap in de missie van kunstenaar Jan Hoek, die, samen met collega’s, outsider-kunstenaars meer ruimte wil geven in de reguliere kunstwereld. Daar is hij voorzichtig succesvol in: de afgelopen jaren opende hij onder andere het outsider-museum No Limits! Art Castle in Sexyland, Amsterdam, organiseerde hij verschillende tentoonstellingen in het Museum van de Geest in de Amsterdamse Hermitage en richtte hij een uitstekend lopende stand in op de laatste Art Rotterdam. Ook werd vorig jaar Bruin Parry, een kunstenaar met het downsyndroom die werkt onder Hoeks hoede, genomineerd voor de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs.
Lees ook het opinie-artikel van Jan Hoek: Ook outsiders verdienen een plek in het Stedelijk
Met Parry begon Hoeks betrokkenheid bij outsiders: Hoek leerde hem kennen in de rol van oppas, maar toen hij merkte dat Parry met zijn creativiteit nergens terecht kon, nam hij hem onder zijn hoede in zijn eigen atelier. Deze persoonlijke relatie groeide uit tot een universele missie: Hoek wil, zoals hij deze maand ook schreef in NRC, elke vorm van onderscheid in de kunstwereld opheffen. Outsider-kunst en reguliere, insider-kunst moeten niet langer gescheiden worden, vindt Hoek, maar ruimhartig samengaan in één grote vriendelijke gemeenschap waar plek is voor iedereen, ongeacht kleur, gender, beroep (pizzabakker!) of hoeveelheid chromosomen. Daarvoor zou natuurlijk eerst die term ‘outsider’ opgeheven moeten worden, maar daar heeft zelfs Hoek nog geen goed alternatief voor weten te bedenken. In teksten over The Grand Palace en No Limits! Art Castle gaat het onder andere over „kunstenaars zonder grenzen”, „kunstenaars die out of the box denken” of (mijn favoriet) „kunstenaars met een chromosoompje meer” – de eufemismen geven de gevoeligheid al aan.
Het hek is van de dam: de traditionele kunstwereld heeft dankzij inclusiviteit een serieus grensprobleem
Inclusief / outsiders
Om misverstanden te voorkomen: Hoeks idee is niet nieuw. In de kunstwereld wordt, vaak enigszins in de marge, al decennia gediscussieerd over de vraag of en in hoeverre outsiders mee ‘mogen’ doen. Dat leidt soms tot korte inclusieve oprispingen: het werk van de Nederlandse kunstenaar Willem van Genk (1927-2005) bijvoorbeeld, wordt regelmatig op ‘reguliere’ exposities getoond, het werk van Henry Darger (1892-1973) is zo goed dat de kunstwereld bij hem de ‘outsiderdiscussie’ meestal negeert. In 2013 nam curator Massimiliano Gioni een serieus contigent outsiders op in ‘zijn’ Biennale van Venetië, wat onder andere leidde tot de doorbraak van de geweldige Japanse kunstenaar Shinichi Sawada (1982). En het Engelse Project Art Works, dat vooral werkt met ‘neurodivergente kunstenaars’, werd in 2021 genomineerd voor de Turner Prize en deed vorig jaar mee aan de Documenta. Toch blijven zulke kunstenaars en projecten eenlingen, in de reguliere kunstwereld.
Lees ook: Labels als outsider art en volkskunst maken vrouwelijke kunstenaars minder zichtbaar
Hoek doet nu iets slims: hij maakt ongegeneerd gebruik van de huidige inclusiviteitsdiscussie om outsiders een nieuwe kans te geven. Zoals hij in NRC schrijft: „Dankzij activistische bewegingen krijgen vrouwen en mensen van kleur wel steeds meer voet aan de grond in musea. Maar er wordt ook een belangrijke groep vergeten: kunstenaars met een beperking, kunstenaars met een psychiatrische achtergrond, kunstenaars met een daklozenachtergrond.”
Klinkt redelijk, maar daarmee raakt Hoek aan een bijzonder teer punt: de grenzen van de kunst. Tot voor enkele jaren waren die min of meer duidelijk: de kunstwereld bepaalde intern haar normen, volgens een complex, weliswaar ongrijpbaar systeem waarin factoren als tijdgeest, vernieuwing, maatschappij, macht en markt een belangrijke rol speelden – de niet-kunstwereld had er weinig over te melden. Die criteria waren weliswaar vaag (ook voor mensen ‘in de kunst’), maar ze hielden wel een systeem in stand dat de kunstwereld veel vrijheid verschafte, een plek waar heel veel kan en mag – al werden die grenzen lange tijd vooral bepaald door een kleine groep westerse witte mannen.
Toen recentelijk ook andere groepen in de samenleving een plek gingen opeisen in de kunstwereld, was dat voor de zittende macht even slikken. Toch ging ze al snel (min of meer) overstag – want hé, we zijn tenslotte een vrijplaats, voor vrouwen en mensen van kleur (zucht, mok, steun) moet er ook plek zijn – niet té ver buiten de bestaande lijntjes kleuren aub.
Grensprobleem
Vrijheid! Maar nu, best snel al, maakt een missie als die van Hoek duidelijk dat het hek van de dam is – en dat de traditionele kunstwereld een serieus grensprobleem heeft. Want als de criteria verschuiven, waarom exposeren, zoals Hoek zich afvraagt, outsiders dan niet in het Stedelijk, het Kunstmuseum Den Haag, De Pont? Geen slechte vraag, maar de kunstwereld zwijgt, deels omdat ze zich nauwelijks van hun eigen onuitgesproken criteria bewust zijn en deels omdat ze niet durven toegeven dat die criteria eigenlijk helemaal nooit inclusief zijn geweest. Dat kunst altijd, uit de aard van de zaak, heeft bestaan bij de gratie van selectie en uitsluiting.
Bovendien schuilt daarachter een grotere angst: dat als de criteria voor kunst steeds meer gaan worden bepaald door krachten uit de buitenwereld, de traditionele kunstnormen hun betekenis helemaal verliezen. Hoek heeft het in zijn stuk, met een verwijzing naar zijn outsiders, nog braaf over „fantastische kunstenaars” en „kunstenaars die soms onder de meest barre omstandigheden oeuvres hebben gecreëerd waar menig Karel Appel jaloers op zou zijn” – alsof zulke traditionele criteria voor hem nog steeds belangrijk zijn. Wie verder leest beseft dat het anders ligt: outsiders mogen bij de ‘club’, zo stelt Hoek, omdát vrouwen en kunstenaar van kleur er ook bij mogen – wat voor vrouwelijke kunstenaars en kunstenaars van kleur als argument behoorlijk vreemd moet voelen (bien étonnés de se trouver ensemble), maar ook niet zozeer een kunstinhoudelijk argument is, maar een sociaal. Maar als je deze verschuiving van criteria serieus neemt, waarom moeten outsiders dan ‘buiten’ blijven?
Het hek is van de dam: de traditionele kunstwereld heeft dankzij inclusiviteit een serieus grensprobleem
En is het, als je toch al in een proces van inclusie zit, bovendien niet héél vilein om juist de mensen die in de maatschappij toch al het kwetsbaarst zijn, ook nog eens de toegang tot de kunstwereld te ontzeggen? Die vrije, vriendelijke kunstwereld?
En hop, daar gaan de grenzen. Maar de keuzes blijven.
Unieke rol
Want als outsiderkunstenaars (sorry) wél volop mee gaan doen, hoe maken we dan uit die ‘groep’ een selectie? Of: waarom wel outsiders, maar geen leden van, bijvoorbeeld, knutselclubs of scholierenprojecten in een ‘serieuze’ tentoonstelling? Of, ook interessant, waarom geen beroemde en geliefde kunstenaars die door de kunstwereld worden buitengesloten omdat ze volgens traditionele criteria slecht werk maken (hallo Jasper Krabbé, Joseph Klibansky, Ruud de Wild!) – of ‘slechte kunstenaars’ in het algemeen? Als sociale inclusie een dominant criterium wordt, en kunst een club waar iedereen bij mag, moeten de musea dan niet véél groter worden? Zoals een museumdirecteur pas tegen me zei: als we outsiderkunstenaars het museum binnenlaten, gaat dat óók ten koste van veel goede kunstenaars die nu al niet aan de bak komen – om vervolgens in één adem toe te geven dat hij helemaal achter inclusie staat. Het toont perfect de spagaat waarin de kunstwereld is beland en waaruit niemand een uitweg lijkt te weten. En dus zwijgt iedereen, in de hoop dat het… nou ja, dat het weer weggaat.
Maar het gaat niet meer weg. Misschien is inderdaad de tijd gekomen om alle kunst-regels en grenzen en kaders op te heffen. Of: juist eens echt te bedenken waar kunst voor wil staan – wat er nodig is om kunst z’n unieke rol binnen de maatschappij te laten vervullen, hoezeer zo’n discussie ook botst met het beeld van vrijplaats dat de kunstwereld van zichzelf heeft.
Hoe je het ook wendt of keert: kunst kan niet enerzijds pretenderen een voorbeeldige inclusieve vrijplaats te zijn en tegelijk heel veel mensen die zichzelf ook als kunstenaars zien volgens vage regels buiten te sluiten. Lopend over The Grand Palace of Everyone in Nest, bedacht ik dat deze tentoonstelling best veel lijkt op de verwezenlijking van Joseph Beuys’ adagium ‘Jeder Mensch ist ein Künstler’ – en dat diezelfde Beuys volgens de traditionele kunstwereld een van de grootste helden is van de twintigste eeuw. Heeft hij dan toch gelijk? Zegt u het maar – de doos van Pandora is open. Zwijgen is geen optie meer.