N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Necrologie
Dichter en liederenschrijver Huub Oosterhuis is onlosmakelijk verbonden met de kerkelijke vernieuwing van de jaren zestig en zeventig. Na zijn breuk met de RK-kerk werden de teksten van de religieuze taalkunstenaar, vader van zangeres Trijntje Oosterhuis, vooral populair binnen de protestantse kerk.
„Het woord ‘God’ komt ons in kerkdiensten vaak te makkelijk over de lippen. Weten we wie we daarmee bedoelen? We zouden kunnen afspreken dat we met ‘God’ bedoelen die Ene, die in de joodse bijbel en in de geschriften over Jezus de pleitbezorger is van vluchtelingen, ballingen, van mensen wier rechten geschonden worden; die solidariteit en gerechtigheid wil, liever dan adoratie en mooie liederen.”
Deze woorden sprak priester-dichter Huub Oosterhuis, die op Eerste Paasdag op 89–jarige leeftijd overleed, in 2002 bij de begrafenis van prins Claus met wie hij bevriend was. De twee zinnen tekenden Oosterhuis’ leven. De Bijbel was zijn inspiratiebron, hij bestudeerde het boek intensief. De taal was zijn instrument, vele honderden liederen schreef hij, die links én rechts in de kerk worden gezongen. En de politiek was het werkterrein van zijn geloof, van de oprichting van de Chili-beweging (1973) tot het lidmaatschap van de Socialistische Partij (1999), waarvan hij in 2006 lijstduwer werd bij de Tweede Kamerverkiezingen. In 2020 besloot hij een oude dichtbundel (Groningen) opnieuw uit te geven, ditmaal ook in het Gronings, om met de opbrengst slachtoffers van de aardbevingen te ondersteunen.
Bij het grote publiek werd Oosterhuis bekend als vader van zangeres Trijntje Oosterhuis en muzikant -Tjeerd. Bij de geboorte van Trijntje schreef vader Oosterhuis Ken je mij? een religieus getint lied dat zijn dochter later nog vaak zou vertolken. Trijntje en Tjeerd waren kinderen uit een huwelijk dat volgde op zijn breuk als priester met het celibaat.
Voor de stad Amsterdam kreeg Oosterhuis vooral betekenis als mede-initiatiefnemer tot de oprichting van culturele centra als De Rode Hoed en de Nieuwe Liefde. Dat leverde hem de titel op van Paus van spiritueel en religieus Amsterdam.
Ruimdenkend
Huub Oosterhuis werd op 1 november 1933 in Amsterdam-Zuid geboren en groeide er op in een ruimdenkend rooms-katholiek gezin. Na zijn middelbareschoolopleiding aan het Ignatiuscollege, waaraan de Amsterdamse pater Jan van Kilsdonk als docent godsdienst verbonden was, trad hij op 18-jarige leeftijd toe tot de jezuïeten. Hij studeerde filosofie in Nijmegen en letteren in Groningen. Daar schreef hij in 1959 zijn eerste kerklied Zolang er mensen zijn op aarde, meer dan zestig jaar later nog altijd een reli-tophit.
In 1964 werd hij tot priester gewijd. Het jaar daarop werd hij studentenpastor in Amsterdam. In 1960 had pater Van Kilsdonk de studentenecclesia opgericht die Oosterhuis mede gestalte hielp geven.
De volkstaal ging tijdens de kerkvernieuwing van de jaren zestig het Latijn in de mis vervangen en Oosterhuis werkte mee aan het vervaardigen van verantwoorde vertalingen van de oude teksten en schreef nieuwe liederen.
Ik heb gedachten over een leven na de dood, die zijn zo fantastisch dat ik ze niet prijsgeef
Het waren de jaren waarin het verplichte celibaat voor de rooms-katholieke geestelijkheid een aflopende zaak leek. „Mijn generatie priesters was hevig van plan dat celibaat niet tot het ongeluk van je leven te maken en om die kerk binnen tien jaar hevig te veranderen”, aldus Oosterhuis tegenover Het Parool. Maar dat bleek een illusie. De kerk veranderde minder snel dan gehoopt. Zijn wens om een gewoon gezin te hebben verdroeg zich niet met het ambt. In 1969 werd Oosterhuis uit de orde van de jezuïeten gezet. Het jaar daarna trad hij in het huwelijk met de violiste Josefien Melief uit Enschede. Het echtpaar kreeg kinderen die van muziek hun vak maakten en samen een tijd lang de band Total Touch vormden. In 1978 gingen Oosterhuis en Melief uit elkaar. „Het hele celibaat is geen ideale voorbereiding op het huwelijk”, zei hij.
Buiten de kerkelijke kaders
Nadat hij in 1970 ook niet langer mocht voorgaan als priester, zette Oosterhuis zijn werkzaamheden voor de studentenecclesia buiten de kerkelijke kaders voort. Hij ontwikkelde tal van nieuwe initiatieven. In 1972 richtte hij het politiek-culturele centrum De Populier op, voorloper van de Balie (1986). In 1989 werd hij directeur van de Rode Hoed, een centrum voor cultuur, religie en politiek, een functie die hij tot 1998 zou bekleden. Begin 2011 begon hij opnieuw, dit keer met het cultureel-religieuze centrum De Nieuwe Liefde, dat 11 februari geopend werd door koningin Beatrix.
Oosterhuis’ projecten werden gekenmerkt door de combinatie van poëzie, religie en politiek. Hij voelde zich daarbij leerling van de bevrijdingstheologie, van iemand als de Nicaraguaanse priester Ernesto Cardenal. Godsdienstigheid was voor Oosterhuis van geen enkele betekenis als het geen verbetering inhoudt van het lot van de minderbedeelden.
Jeugdfestival
Die overtuiging verbond hem ook met prins Claus. Voor velen kwam de rol die Oosterhuis speelde bij diens begrafenis als een verrassing. Later vertelde hij echter dat de eerste contacten met de prins al uit 1968 dateerden, toen hij hem ontmoette bij een jeugdfestival in Velp. Oosterhuis was te gast op Drakensteyn in het kader van een kunstenaarsproject en bezocht de Oranjes ook regelmatig in Den Haag.
Oosterhuis noemde koningin Beatrix in het EO-programma Blauw Bloed „onze geestverwante als het gaat om de beschaving, solidariteit en wederzijds respect en tolerantie”. Zijn suggestie in dat programma dat haar kersttoespraak in 2010 zwaar gecensureerd werd door premier Mark Rutte, moest hij onder druk intrekken: het was „mijn persoonlijke interpretatie en beleving”.
Lees ook: Wat betekent God? Het wemelt van de goden
Oosterhuis onderkende het belang van taal voor de overdracht van het bijbels gedachtegoed. Van sommige bundels werden meer dan honderdduizend exemplaren verkocht. Toch kreeg hij buiten kerkelijke kring weinig waardering voor zijn dichtwerk en liederen. Gerrit Komrij kwalificeerde hem als ‘de firma Christus en Co’ en nam geen van Oosterhuis’ gedichten in zijn verzamelbundels op.
Een pleister op de wonde was het feit dat de Vrije Universiteit hem in 2002 een eredoctoraat verleende voor zijn liturgisch-theologische werk. Eigenlijk had een katholieke universiteit hem die eer moeten gunnen, maar die konden zich dat na de kerkelijke perikelen niet permitteren. Dat de afstand tot de rooms-katholieke kerk daarvoor te groot was geworden, was al in 2000 aan het licht gekomen bij de publicatie van een nieuwe liedbundel voor het bisdom Roermond. Alle liederen van Oosterhuis waren geschrapt.
Bij de protestanten bleef hij onverminderd populair. De NCRV-toptien van geestelijke liederen bevatte in die jaren liefst drie liederen van zijn hand. En op de Gouden Lieddag ter ere van Huub Oosterhuis, in mei 2008, kwamen elfhonderd mensen naar de Nieuwe Kerk in Amsterdam om samen zijn liederen te zingen.
Over de eeuwigheid zei Oosterhuis in 2008 tijdens een vraaggesprek met dagblad Trouw: „Ik heb gedachten over een leven na de dood, die zijn zo fantastisch dat ik ze niet prijsgeef. Wat is er mooier dan te denken dat je je geliefden weer terug gaat zien? Je hoeft me niet uit te leggen dat het onzin is, maar het is wel de mooiste onzin die ik ken. En is het eigenlijk wel onzin?”