Hopeloos gevalletje

Frits Abrahams

Niet gehoord worden – het overkomt hele volksdelen en het kan schrijnende gevolgen hebben, zoals een nieuwe publieke omroep met zwakzinnige programma’s. Maar het kan ook een individu overkomen, iemand als ik, bijvoorbeeld.

Een dezer dagen belde ik een vriend die keurig en glashelder zijn naam noemde, maar niet meer reageerde toen ik mijn mededelingen begon. Er volgde alleen een korte stilte waarna hij riep: „Ja, wie is daar? Frits, ben jij het?” Ik beaamde het volmondig, maar dat haalde niets uit. „Frits?” vroeg hij weer. „Zeg het maar!” Ik herhaalde mijn boodschap, aanzienlijk luider. „Wat gek”, zei hij, „ik hoor helemaal niets.”

Wat zou hij nu denken, vroeg ik me nog af. Dat ik dronken in een gracht was gevallen? Of dat een extreem-rechtse complotdenker wraak had genomen voor alle smerige columns die ik tegen zijn helden had geschreven?

Ik beëindigde het gesprek dat geen gesprek was geworden, en toetste het nummer opnieuw in. Er gebeurde hetzelfde: niets dus. Ik hoorde hem, hij mij niet. Ik probeerde andere nummers, zonder enig bevredigend resultaat.

Er moest iets met mijn mobieltje aan de hand zijn, een dierbaar, maar oud knolletje dat ik koesterde alsof het mijn enige, nog levende oma was. Ik snelde meteen naar een kliniek voor doodzieke telefoons bij mij om de hoek. De baliemedewerker bekeek het telefoontje met spontane minachting, schroefde het geroutineerd open als een chirurg die wéér een blinde darm moet verwijderen en zei: „Meneer, dit is een hopeloos gevalletje. Veel te oud. Geen wonder dat-ie opeens uitvalt. Ik kan het wel repareren, maar dat gaat u minstens tweehonderd euro kosten, en dat is dit ding beslist niet meer waard.”

„Weet u het zeker?” vroeg ik geschrokken.

Hij begon het met veel onbegrijpelijk jargon te bevestigen en sloot af met het aanbod van een jeugdige, frisse opvolger voor „slechts 450 eurootjes”. Ik beloofde dat ik erover zou nadenken en ging verdrietig huiswaarts. Een nieuwe telefoon? Ik had er helemaal geen zin in. Dat betekende weer oefenen, wennen, fouten maken. Daarom ben ik onwankelbaar trouw aan al mijn oude apparatuur: niet uit piëteit, maar uit gemakzucht.

Thuis zocht ik bij wijze van rouwverwerking op internet het laatste nieuws op. Eén kopje trof me als een mep op mijn oog: „Landelijke storing bij Vodafone.” Zelfs 112 en sommige ziekenhuizen waren urenlang slecht bereikbaar geweest.

Ik dacht meteen aan de pessimistische baliemedewerker. Hij moest dit weten voor hij ook andere klanten op het verkeerde been zette. Met goed bedwongen triomfalisme meldde ik me weer in zijn kliniek. Hij vertrok geen spier, alsof het een ontwikkeling betrof die hij wel voor mogelijk had gehouden, maar te gecompliceerd was geweest om met een simpele leek als ik te bespreken. We gingen vriendelijk uiteen, als mensen tussen wie een broze band was ontstaan op grond van één unieke, gezamenlijke ervaring.

Met deze milde constatering zou ik graag hebben afgesloten, maar ’s avonds voor het slapengaan, als het goed is, zoals de terecht vergeten Vlaamse dichteres Alice Nahon al dichtte, „om in ’t eigen hert te kijken”, betrapte ik me toch opeens op deze opstandige gedachte: vertrouw de zogeheten vakman nooit helemaal.