Te paard trokken etnomusicoloog Jaap Kunst (1891-1960) en kunstschilder Rudolf Bonnet (1895-1978) in april en mei 1930 door Nias, een eiland voor de kust van Sumatra in de Indische Oceaan. Ze waren op jacht. Naar muziek en dans waarvan ze wisten dat die spoedig niet meer gepraktiseerd zou worden. Die moesten ze vangen voor het te laat was. Sinds halverwege de negentiende eeuw hadden de Duitse Rheinische Mission en het Nederlandsch-Luthersche Genootschap voor In- en Uitwendige Zending korte metten gemaakt met oude gebruiken. Zo werd het zingen van oude liederen bestraft met uitsluiting van de communie, en mensen konden niet door Christus in genade ontvangen worden als ze hun voorouderbeelden niet uit hun huizen verwijderden. Geregeld werden die beelden als curiosa door zendelingen meegenomen om te eindigen op een zolder in Nederland.
Donderdag 26 juni Terugkeer
Terwijl ik deze inleidende uitleg schrijf, zit ik te kletsen met mijn buurvrouwen in het dorp. Ze leren me woordjes in Li Niha, de Zuid-Niasse taal. Ik verblijf in het dorp Hilisimaetanö, bij mensen thuis, waar iedereen in- en uitloopt. Ik ben hier voor het project Suara yang Pulang (Stemmen die naar huis terugkeren) om expressievormen die Kunst en Bonnet vastlegden te delen met nazaten van degenen die ze ooit uitvoerden.
Traditionele houten huizen zijn in het dorp om een plein van ongeveer 500 bij 20 meter gesitueerd. Dat plein is een gemeenschappelijke woonkamer: giechelende kinderen in een kruiwagen, vliegeren, volleyballen, er wordt was en rijst gedroogd, mensen kletsen op een bankje. Brommertjes rijden af en aan, overladen met handelswaar en drinkwatertanks.
Kunst en Bonnet waren uiterst kritisch op de protestantse zending. Ze schreven vlammende betogen in Nederlandse kranten waarin ze het Europese culturele superioriteitsdenken op de korrel namen en de waarde van inheemse expressie bepleitten. Kunsts expeditie naar Nias was er één van velen in de archipel, destijds onder Nederlands koloniaal bestuur. Als ‘gouvernementsmusicoloog’ maakte hij
meer dan 300 geluidsopnamen
. Hij verzamelde honderden muziekinstrumenten. Hij nam 6.500 foto’s en schoot zwijgende film van dansen en rituelen. Hij correspondeerde met andere onderzoekers, muzikanten, lokale edelen in het Nederlands, Maleis, Engels, en Duits. Hij bewaarde niet alleen de brieven die hij ontving, maar ook de doorslagen van de brieven die hij uitzond, resulterend in 40.000 pagina’s aan wetenschappelijke correspondentie.
Als Universitair Hoofddocent Culturele Muziekwetenschap ben ik curator van de Collectie Jaap Kunst, beheerd door de Universiteit van Amsterdam, waar Kunst aangesteld was na zijn verblijf in Nederlands-Indië. Bijna een zesde deel van Kunsts verzameling komt uit Zuid-Nias. Hij was totaal overweldigd door de culturele rijkdom van het gebied. En ik snap waarom.

Een dorpeling van Hilisimaetanö begroet Titus bij haar aankomst.
Foto Jhon Wicllif Dakhi
Zaterdag 28 juniPrecieze plek
Ina Zevan (moeder van Zevan – mensen ruilen hun eigen naam in voor die van hun oudste kind zodra ze kinderen krijgen) is stomverbaasd dat mijn buren in mijn woonplaats Utrecht geen familie zijn. Dat ik daar alleen woon, en met mijn 51 jaar geen man en kinderen heb is moeilijk te begrijpen, maar ze is niet de enige wier ogen oplichten als ik vertel dat ik het juist fijn vind om ongebonden te zijn, en al mijn energie kan steken in mijn werk en reizen.
Het restitutieproject Suara yang Pulang is uitgedacht door Doni Kristian Dachi, afkomstig uit Zuid-Nias. Hij weet werkelijk alles van lokale Niasse cultuur, geschiedenis, traditionele gebruiken en ook van de manieren waarop die gebruiken door buitenstaanders, zoals de vele zendelingen in het gebied en mensen als Kunst en Bonnet, gerepresenteerd zijn in publicaties, afbeeldingen, en tentoonstellingen voor een wereldwijd publiek. Dankzij een eerder restitutieproject, in Kupang, Oost-Indonesië, kwam Doni op de website van ons project Decolonizing Southeast Asian Sound Archives (DeCoSEAS) terecht waar alle opnamen die Kunst maakte te raadplegen zijn. „Ik krijg kippenvel”, schreef hij me zomaar uit het niets per email. „Ik hoor voor het eerst de stem van mijn overgrootvader, duada (voorouder) Barani.”
Een samenwerking was geboren. De meer dan vijftig geluidsopnamen, de tientallen foto’s, de zwijgende film – ze moeten terug, besloten Doni en ik, want de meeste mensen in Nias weten niet dat hun erfgoed in Amsterdam opgeslagen ligt, laat staan dat ze erbij kunnen. We kozen voor een symbolische overdracht aan nazaten van de degenen wier stemmen Kunst in 1930 opnam. Restitutie via het internet of aan een nationale overheid of museum in een land zo groot als heel Europa maakt het erfgoed namelijk niet toegankelijker. Het moet terug naar de halaman kampung (het dorpserf).
Dat nam Doni letterlijk. Dankzij Kunsts uitgebreide documentatie konden we de precieze plek bepalen waar Kunst zijn Amberola-50 fonograaf in april 1930 neerzette en mensen vroeg in de hoorn van het apparaat te zingen: voor het grote huis van de siulu (edelman) duada Barani in Hilisimaetanö. Het huis is er niet meer, maar het plein wel. Met zijn duizelingwekkende sociale netwerk had Doni de burgemeester, de districtsbestuurder voor Onderwijs, Cultuur en Sport, hoofden en gemeentebesturen van naburige dorpen en een groot aantal inwoners van Hilisimaetanö uitgenodigd. Speciale genodigden waren een aantal ervaren zangers van hoho, de verhalende zangkunst met voorouderlijke wijsheden, uit het dorp, die live de bijna honderd jaar oude opnamen aanvulden.
Onderstaande video bevat geluid.
Speciale genodigden in Hilisimaetanö zijn een aantal ervaren zangers van hoho.
Ik kon niet vermoeden hoeveel emoties die overdracht zou losmaken, bij de mensen die het audiovisuele materiaal op een USB-stick overhandigd kregen in een speciaal door Doni ontworpen Suara-yang-Pulangdoosje, maar ook bij mij.
Zondag 29 juniHuilen
Het is zover. Een podium is ingericht op het plein, onder een afdak tegen de ongenadige zon. Ik vertel de bijna honderd aanwezigen wie ik ben, waarom ik hier ben. Dat doe ik – met vallen en opstaan – in het Indonesisch. Ik noem alle namen van de dorpen waar Kunst opnames maakte. Ik noem de namen van alle zangers die hij noteerde, met hun gepaste voorouderlijke titel duada. Ik laat een aantal opnames uit 1930 van hoho-zang en orahua-recitatie horen. Na afloop hoor ik dat een oude vrouw moest huilen, omdat ze de stem van haar grootvader weer hoorde en herkende.

Een traditionele ceremonie.
Foto Emanuel Valit Lase
Ik laat ook Bonnets foto’s uit 1930 zien en vergelijk ze met foto’s die ik zelf maakte tijdens een zeldzame Si’ulu-Si’ila-ceremonie die ik toevallig enkele dagen eerder bijwoonde: de inauguratie van het nieuwe balö jiulu (dorpshoofd). De vergelijking van beelden laat zien dat de tradities nog gepraktiseerd en gewaardeerd worden. De aanwezigen applaudisseren bij het zien van de gelijkenissen. Ik denk dan: „Het is de zendelingen lekker niet gelukt de oude gebruiken met hun straffen uit te bannen.” Desalniettemin zijn al mijn toehoorders rechtgeaarde protestanten die met net zo veel enthousiasme psalmen zingen op zondag. Hoho wordt niet meer in het moment geïmproviseerd, en het repertoire wordt alleen nog gezongen door enkele oudere mannen.
Er zijn ook kritische vragen, van studenten van de net opgerichte Universitas Nias Raya: wat restitueren we eigenlijk? Voor Jaap Kunst waren de stemmen die hij opnam „specimens” (zijn eigen woorden) van een onveranderlijke en tijdloze „etnische groep” die voor altijd ‘anders’ moest blijven. Als exotische vlinders met een speldje aan de muur geprikt. Kunsts opname van orahua-recitatie duurt 4 minuten (want langer kon niet op een wasrol), maar voorafgaand aan de Si’ulu-Si’ila-ceremonie die ik bijwoonde duurde de orahua uren. Kunst gaf instructies over wat hij wel en niet wilde horen. Hij maakt selecties op basis van wat hij (vanuit Europees perspectief) het uniekst en het meest exotisch vond klinken. Ja, dan is hoho fenomenaal, vol met overmatige kwarten (tritonus-intervallen) die in eeuwen Europese muziek als duivels werden beschouwd. De opnames zijn dus allerminst neutrale registraties van wat ooit was, en dat wordt hier opgemerkt.

Bezoek aan het huis waar de Jaap Kunst collectie wordt tentoongesteld.
Foto Jhon Wicllif Dakhi
De plechtigheid bereikt een hoogtepunt nadat iedereen gesproken heeft en het tijd is voor de daadwerkelijke overdracht. Het zijn gedigitaliseerde data die we overdragen, geen objecten zoals de kris van Prins Diponegoro. De wasrollen zijn nauwelijks meer af te spelen. Maar de stemmen van de voorouders komen ook zonder die geluidsdragers weer tot leven, omdat ze gehoord en begrepen worden door mensen die binding hebben met de traditie waarin die stemmen stonden en staan. Ze zijn niet langer museumstaaltjes/specimens van een statische ‘etnos’, maar persoonlijkheden met familieleden en een geschiedenis.
Doni vindt dat ik de honneurs moet waarnemen en de doosjes moet overhandigen. Ik voel me daar ongemakkelijk bij. Ik wil niet overkomen als een weldoener die goodies komt brengen, en bovendien heeft Doni dit allemaal georganiseerd. Maar Doni blijft op de achtergrond. En ik snap ook wel dat mijn aanwezigheid hier iets betekent.
Een voor een overhandig ik de doosjes aan de nazaten die Doni zorgvuldig uitgezocht heeft en ik druk hen de hand. Ik voel dat hun handen dag-in dag-uit in de aarde werken – gespierde vingers, lagen eelt, verkruimelde nagels – en ik realiseer me hoe weinig handen ik in mijn leven geschud heb die zo voelen, ook niet in Indonesië waar ik al zo lang kom. Mijn handen raken alleen toetsenborden en af en toe een pen aan.

Barbara Titus met een nazaat van een zanger, wiens stem in 1930 is opgenomen.
Foto Emanuel Valit Lase
Daarna is het tijd voor een tegengeschenk. Zo hoort dat in Indonesië. Ik krijg een speciaal voor mijn grote lijf op maat gemaakt traditioneel Nias kostuum dat ik onmiddellijk (met hulp van de buurvrouwen) moet aantrekken om de uitvoering van huidige hoho-zang bij te wonen. Ook hier voel ik me ongemakkelijk bij, met alle ogen op me gericht, maar het heeft zoveel diepe betekenis voor iedereen dat ik hier ben en dat we dit proces samen doormaken.
Woensdag 2 juli en donderdag 3 juliNazaat
Ik bezoek de dorpen Hiliamaetaniha, Botohilitanö, Hiliganöwö en Bawömataluo in de omgeving van Hilisimaetanö om ook daar digitale geluids- en filmbestanden bij de voordeur af te leveren en met mensen in gesprek te gaan. Als ik een doosje overhandig aan de nazaat van duada Fodziako in Bawömataluo, breekt zijn stem als hij me bedankt. Als dat gebeurt sta ik ook bijna te huilen. In Indonesië toon je je emoties niet zo snel als in Nederland, zeker niet als man. Dat hij dat toch doet, betekent heel veel.

Wandeling naar Tetegewo in centraal Nias.
Foto Emanuel Valit Lase
Vrijdag 4 juliGelijkwaardigheid
Maar liefst dertien Indonesische (online) mediakanalen, waaronder het gerenommeerde weekblad Tempo, rapporteren over Suara yang Pulang en onze werkwijze: het project is slechts het begin van een weg die we samen opgaan. Daarin staat niet de overdracht van objecten centraal, maar samen voelen en bedenken wat we ermee willen doen. Zo kunnen we de wensen van brongemeenschappen leidend maken. Mijn rol als curator beperkt zich tot bemiddelaar: hoe kunnen we die wensen vanuit Amsterdam faciliteren? Op die manier is niet langer Amsterdam het centrum, en de voormalige koloniën de periferie, maar kunnen we werken aan sociale en culture verhoudingen waarin gelijkwaardigheid hopelijk beter gegarandeerd wordt.
