Het is een bijzonder gezicht, en dan hebben we het niet alleen over het watervliegtuig dat net pontificaal geland is op de Surinamerivier. Ons oog wordt ook getrokken naar de twee vrouwen die daar tussen andere toeschouwers aan de kade staan te kijken. Hoedje op, lange jurken, donkere kousen. Naast hen een houten driepoot waarop een grote camera rust met een zwart doek eroverheen.
Net als veel anderen in Paramaribo zijn ook Augusta Curiel en haar zus Anna uitgelopen om te gaan kijken naar de Dornier Do X, het grootste watervliegtuig ter wereld. Het is bezig met een wereldreis die drie jaar zal duren. Overal waar het landt, verdringen mensen zich om een glimp op te vangen van het gevaarte met een vleugelspanwijdte van bijna vijftig meter. Op 18 augustus 1931 maakt het, op weg van Rio de Janeiro naar New York, een tussenstop in Suriname. En natuurlijk, zo legde een onbekende fotograaf vast, staan de gezusters Curiel vooraan om foto’s te maken.
In een tijd dat het niet heel gebruikelijk is voor vrouwen, en zeker niet voor vrouwen van kleur, om als fotograaf te werken, bestieren de Surinaamse zussen – Augusta als fotograaf, Anna als haar assistent – op dat moment al meer dan 25 jaar een succesvolle fotopraktijk. Twee jaar voor het watervliegtuig in Paramaribo landde, had koningin Wilhelmina de gezusters het predikaat ‘hofleverancier’ verleend, op verzoek van de gouverneur van Suriname, die in zijn aanbevelingsbrief schreef: „De foto’s der gezusters Curiel zijn bekend als de beste van Paramaribo.”
Feestelijke evenementen, stadsgezichten, Marrons in hun korjalen op de rivier, het transport van suikerriet op de plantages, Javaanse moeders met hun kinderen en vrouwen die hoeden maken in een vlechtschool: de gezusters Curiel legden het koloniale Suriname van het begin van de twintigste eeuw vast – althans, vooral het meest presentabele, optimistische, positieve deel. Op de foto’s van de gezusters Curiel zijn de koloniale kostuums hagelwit, staan de villa’s te schitteren in schone straten, zijn de kinderen weldoorvoed.

Foto Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
De orde die op de foto’s heerst, is bedrieglijk. We zien nauwelijks iets van de armoede die er in die tijd ook was, de barre omstandigheden waaronder arbeiders een bestaan probeerden op te bouwen. Nauwelijks getuigenissen van de politieke spanningen; de hevige onlusten in 1933 rondom de gevangenschap van vrijheidsstrijder Anton de Kom bijvoorbeeld – terwijl die protesten op nog geen kwartier lopen van hun huis plaatsvonden.
Ondanks hun succes weten we maar weinig over de gezusters Curiel. Hun werk is hier relatief onbekend, al is dat langzaam aan het veranderen: recent was een aantal foto’s te zien bij de tentoonstelling over Surinaamse schilderkunst in het Stedelijk Museum in Amsterdam (2020), in het Amsterdamse fotomuseum Foam in de expositie Surinaamse Trouwportretten (2022) en in Pioniers. Fotografie door vrouwen in het Nationaal Archief in Den Haag (2023). In het in 2007 verschenen boek Augusta Curiel. Fotografe in Suriname 1904-1937 – waar ook de anekdote over het watervliegtuig wordt beschreven – werd eerder al een mooi overzicht getoond van haar fotografische nalatenschap en onderzoek verricht naar haar werk en haar achtergrond.
Maar waarom Augusta Curiel nou specifiek voor de fotografie koos – we weten het niet. Over haar jeugd is nooit iets opgeschreven, er zijn geen dagboeken of krantenartikelen bewaard gebleven. „Ze is een spannend en mysterieus figuur”, zegt Jilke Golbach, als curator bij Foam met gastcurator Lucia Nankoe verantwoordelijk voor de tentoonstelling Augusta Curiel – Yere Mi Sten (Hoor mijn stem) waarin vintage prints, moderne reproducties, ansichtkaarten en fotoalbums getoond worden. „Als Anna in de jaren vijftig in de financiële problemen komt – Augusta is dan al meer dan tien jaar dood – moet ze het huis en de grond verkopen. Waarschijnlijk zijn daarbij veel van het fotografische werk en de administratie vernietigd, behalve vierhonderd glasplaten die bij het Surinaams Museum in Paramaribo terecht zijn gekomen. Er is dus weinig informatie over hen, geen reflecties van Augusta of Anna zelf over waarom ze deden wat ze deden. En dat is best opmerkelijk voor mensen die ruim 33 jaar lang een zeer succesvolle praktijk runnen.”
Zwaar beroep
Als Augusta Curiel (1873-1937) in 1904 samen met haar zus Anna (1875-1958) een fotohandel opent aan de Domineestraat 28 in Paramaribo, heeft het nog redelijk jonge medium fotografie in de Nederlandse kolonie al een stevige positie. In januari 1895 heeft Julius Muller, politicus, journalist en amateurfotograaf, in Paramaribo een grote overzichtstentoonstelling met driehonderd foto’s van het negentiende-eeuwse Suriname – het kan zijn dat Augusta hierdoor geïnspireerd werd. Het zou ook kunnen dat ze enthousiast werd door het succes van de uit Duitsland afkomstige Eugen Klein of de Surinaamse Alfred del Castilho, die bij haar om de hoek hun fotostudio’s hadden. Misschien zag ze wel een voorbeeld in Clarissa Heilbron, de eerste vrouw van kleur die in 1889 een fotostudio in Paramaribo had geopend – al sloot die haar deuren weer toen ze vier jaar later trouwde met een lokale industrieel.

De zusters Curiel waren afkomstig uit een redelijk bemiddelde familie. Paramaribo kende in die tijd een groep welvarende, voornamelijk witte ambtenaren, handelaren en plantage-eigenaars. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 was daar ook een midden- en bovenklasse van kleur bijgekomen. Augusta en Anna waren de dochters van een onbekende vader en een moeder, Henriëtte Paulina Petronella Curiel (1840-1903), die was geboren in slavernij. Hun grootmoeder was de tot slaaf gemaakte Elisabeth Nar, bij wie de Amsterdams-Joodse immigrant Mozes Curiel zeven kinderen had en die na hun huwelijk zijn naam kregen. Door hun gemengde afkomst en de kringen waarin hun grootvader en hun moeder verkeerden, behoorden de zussen tot de elite.
Maar ze moesten ook geld verdienen. Beiden bleven ongetrouwd, net als hun derde zus Elisabeth, die het huishouden bestierde. Hun broer Adolf was politicus, zakenman en plantage-eigenaar en trouwde twee keer – hij was het huis uit. Zonder mannelijke kostwinner in huis was het vrij gangbaar dat vrouwen zelfstandig een beroep uitoefenden. Zeker met hun netwerk in hogere kringen konden de zusters voldoende opdrachten binnenhalen. Het was waarschijnlijk wel echt bikkelen. Jilke Golbach: „Er zijn een paar briefkaarten bewaard gebleven, op eentje schrijven ze: ‘We werken heel hard, maar verdienen heel weinig.’ Overdag maakten ze opnames en werkten dan vaak tot diep in de nacht door om de afdrukken te ontwikkelen.”
Foto Privécollectie Nederland
Foto Koninklijke Verzamelingen, Den Haag
Fotograferen in Suriname was fysiek uitdagend: je moest in de hitte zeulen met een zware camera en zware glasnegatieven. In het klamme houten gebouwtje achter hun huis gingen de zussen verder met het afdrukken en afwerken. Enkele keren per week werden daar grote staven ijs afgeleverd, die nodig waren om de chemicaliën op de juiste temperatuur te houden, zo lezen we in Augusta Curiel. Fotografe in Suriname 1904-1937.
Het is niet alleen bijzonder dat Augusta Curiel een fotograferende vrouw is, maar ook dat ze geboren en getogen is in Suriname, zegt gastcurator Lucia Nankoe, die al meer dan tien jaar lang onderzoek doet naar het werk van de gezusters Curiel. Nankoe: „Augusta en Anna zullen als Surinaamse vrouwen toch anders naar het land en de mensen gekeken hebben dan de mannelijke fotografen die vanuit Europa eventjes daarnaartoe komen als gouverneur, ingenieur, predikant of antropoloog.”
Augusta Curiel keek niet uitsluitend naar de wereld zoals de koloniale elite die het liefst via prentbriefkaarten en in albums aan het Nederlandse thuisfront liet zien, zegt Nankoe. „Tussen haar foto’s zitten bijvoorbeeld ook een paar beelden van sjofele erfwoningen, die vast niet in al die albums terecht zijn gekomen.”


Het koloniale apparaat
En toch: de gezusters Curiel waren ook onderdeel van het koloniale apparaat, zegt Jilke Golbach, waarbij bepaalde machtsstructuren golden. „Ze werkten in opdracht van organisaties, bedrijven, individuen. Er werden foto’s gemaakt van de plantages en het werk dat daarop gebeurt, van de fabrieken, van de Javaanse contractarbeiders die aankomen in de haven en de omstandigheden waarin ze leven. Fotografie was het medium bij uitstek om een positief beeld van de koloniale ideologie uit te dragen.”
Met de blik van nu zien we in de foto’s van de gezusters Curiel de sociaal-economische en raciale ongelijkheid. Een foto van zwarte kindermeisjes met witte kinderen; van plantage Mariënburg, waar een witte man (de opzichter, eigenaar?) met de handen in zijn zij in een frisgewassen wit kostuum staat, terwijl de zwarte en Hindostaanse arbeiders in sjofele kleding om hem heen zitten. Van de man is de naam bekend, de arbeiders zijn anoniem. Nankoe: „De gezusters Curiel maakten veel foto’s van gegoede families. Van een foto van een aantal witte meisjes op een brug bijvoorbeeld weten we wat hun namen zijn. De werklieden of dorpelingen in het oerwoud die ze fotografeerden bleven vaak anoniem. Zowel de naam als de exacte locatie zijn dan niet bekend.”
In tentoonstellingen over de koloniale geschiedenis wordt steeds vaker gekeken hoe om te gaan met dat onstuimige en pijnlijke verleden. Dat gebeurt bijvoorbeeld door belangrijke historische context toe te voegen. „Wij zijn ons heel erg bewust van de gevoelige aard van een aantal beelden”, zegt Jilke Golbach. „We proberen bijvoorbeeld gedetailleerd te beschrijven hoe sommige foto’s tot stand kwamen. Daar was eerder geen aandacht voor, maar door uitvoerig onderzoek hebben we toch meer informatie kunnen vinden. Waar woonde die groep inheemse mannen op die ene foto, op welk moment werden ze gefotografeerd, hoe kwam het beeld tot stand? We erkennen: er zullen zeker lastige beelden in de expositie zitten, maar door die op een bepaalde manier te presenteren hopen we nuance en context aan te brengen.”
