N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Burgerslachtoffers Na onthullingen over burgerslachtoffers zette Defensie een database online over bombardementen. Maximale transparantie? Experts zijn verdeeld.
‘Geweldig! Een mooie stap voorwaarts”, roept Liesbeth Zegveld door haar telefoon vanuit een winderig Amsterdam. De advocaat die veel Iraakse burgerslachtoffers bijstaat in hun juridische strijd tegen de Staat der Nederlanden, vindt het „prachtig” dat Defensie donderdag een rijkgevulde database op internet zette. Deze bevat veel doorzoekbare gegevens over alle ruim zeshonderd Nederlandse bombardementen op doelen van Islamitische Staat. De database bevat informatie over plaats, datum tijdstip en omstandigheden van aanvallen van destijds. „Nu nog iemand vinden”, zegt Zegveld „die al die plaatsen afgaat in Irak en Syrië om na te gaan of er bij de Nederlandse bombardementen burgers zijn omgekomen.”
Donderdag werd bekend dat Defensie onderzoek gaat instellen naar het nieuws van NRC, NOS en Nieuwsuur dat er als gevolg van een Nederlandse luchtaanval in maart 2016, zeven burgers van twee gezinnen in de Iraakse stad Mosul stierven. Dat riep de vraag op of zich niet meer van dit type incidenten heeft voorgedaan. Om media en anderen de gelegenheid te geven dat verder uit te zoeken, opende Defensie eveneens donderdag een database waarin iedereen zelf op plaats, datum en tijdstip van bombardement kan zoeken. Hiermee betrachtte Defensie „maximaal mogelijke transparantie”, aldus minister Kajsa Ollongren (D66).
Media-strategie
„Ach, wat zal ik over die database zeggen”, verzucht militair historicus Christ Klep, eveneens telefonisch. Hij is minder dan Zegveld onder de indruk van de nieuwe openheid van Defensie. Waarom zet het ministerie anderen aan het werk, vraagt Klep zich af, en openbaart het niet zelf alle beschikbare informatie over aanvallen waar iets misging?
„Ik herken veel patronen van vroeger” , zegt Klep die zelf eerder bij Defensie werkte. „Het ministerie brengt bij lastige onderwerpen – zoals nu de Iraakse burgerslachtoffers – steeds nét genoeg materiaal naar buiten om nieuwshongerige media even tevreden te stellen. Maar ze geeft ook weer niet zoveel weg dat militairen moeilijk gaan doen. Vervolgens hopen de Defensie-ambtenaren dat het zoveelste mediastormpje overwaait en het publiek zijn interesse verliest. Ook in het geval van het drama van Srebrenica in 1995 druppelde erna informatie stukje bij beetje naar buiten. Het duurde lang voordat in volle omgang duidelijk werd, wat er was gebeurd.”
Is er met de openbaring van de database inderdaad sprake van een uitgekiende media-strategie van Defensie, vooral bedoeld om nieuwe onthullingen over burgerslachtoffers te overleven? Of zette het ministerie donderdag een betekenisvolle stap richting meer openheid en minder geheimhouding? Kenners zijn het er duidelijk niet over eens. Zegveld ziet in de gepubliceerde database een mooi startpunt van een nieuwe zoektocht naar meer incidenten met burgerdoden. „Ik hoop dat Defensie de lijst in het Arabisch vertaalt”, zegt ze. „Dan kunnen mensen in Irak en Syrie er ook in zoeken. Dat kan een mooi proces van onderop opleveren.”
Krijgshistoricus Klep is vooral sceptisch. Hij is bang dat het grote publiek afhaakt bij het zoveelste burgerdoden-verhaal. Als het überhaupt al lukt, zegt de oud-journalist, om dat verhaal te maken. Veel van de getroffen doelwitten liggen in voor media ontoegankelijk gebied in Syrië. En in veel andere gevallen zijn de bewoners van toen weggetrokken hetgeen navraag doen over de precieze omstandigheden, erg moeilijk maakt.
Daarnaast ontbreekt volgens Klep belangrijke informatie op de website, zoals het soort bommen en de kracht van de gebruikte explosieven. „Daardoor weten we niet hoe dodelijk de explosies destijds waren, en hoe riskant voor de omgeving van het doel dat werd aangevallen.”
Historisch
Volgens een woordvoerder van Defensie is deze – veelal geheime – informatie bewust niet vrijgegeven. De database is volgens hem bedoeld om bombardementen op specifieke plaatsen te kunnen zoeken waarvan gebruikers vermoeden dat daar iets misging. Om die bezoekers te helpen bevat de database coördinaten van de doelwitten in Irak en Syrië die Nederlandse F-16’s destijds aanvielen.
Mogelijk zijn er „tientallen incidenten” geweest, denkt krijgshistoricus Christ Klep
Per saldo was er de afgelopen dagen meer lof dan kritiek op Ollongrens bekendmaking, ook in het buitenland. Een vooraanstaand Amerikaans onderzoeker op het gebied van burgerslachtoffers, Larry Lewis, spreekt van een „historische stap”. Over de geopende database zegt Lewis: „Het is een sterk voorbeeld van transparantie. Ik hoop dat andere leden van de coalitie zich aangemoedigd voelen tot eenzelfde niveau van openheid.”
Tot nu toe, aldus Lewis, hebben andere landen zo’n stap niet durven zetten. Sterker nog, vorige week bleek hoe weinig de Britse krijgsmacht meewerkt aan onthullingen over burgerslachtoffers. De krant The Guardianhad maandenlang onderzoek gedaan, samen met ngo Airwars, naar de gevolgen van zes Britse bombardementen in Mosul in 2016 en 2017. Tientallen burgers zouden zijn omgekomen bij Britse luchtaanvallen. Defensie wilde echter niets van de bevindingen bevestigen.
Het Britse voorbeeld maakt volgens kenners als Lewis duidelijk hoe belangrijk het werk van Airwars is geweest om te laten zien dat de oorlog tegen IS minder ‘schoon’ was dan het Westen steeds beweerde. Sinds haar oprichting in 2014 ontwikkelde ze zich tot wereldwijde tegenspeler van Westerse krijgsmachten. De organisatie met haar hoofdkwartier in Londen stond met een eigen rijkgevulde database media in de VS (The New York Times), Groot Brittannië (The Guardian) en Nederland (NRC, NOSen Nieuwsuur) bij. De organisatie met een kleine staf krijgt geld van private organisaties zoals een trustfonds van Britse Quakers.
Op de website van Airwars staan duizenden gedocumenteerde gevallen beschreven over mogelijke incidenten met burgerslachtoffers in Irak en Syrië. Ze worden gevoed met berichten van lokale en social media, en een oordeel van de staf over de mate van waarschijnlijkheid dat er burgers omgekomen zijn of gewond geraakt.
Hoe belangrijk de deugdelijkheid en precisie van de door Airwars geboden informatie is, bleek de afgelopen maanden ook in Nederland. Defensie bleek alleen bereid Airwars-materiaal eventueel te bevestigen als de aanduiding van het doelwit precies genoeg was. Alleen maar een stad of dorp noemen, zoals nogal eens in het Airwars-materiaal gebeurde, was niet voldoende. Mede daardoor vielen tientallen ‘kandidaten’ af van een lijst met 148 incidenten die NRC, NOS en Nieuwsuur vorig jaar aan Defensie overhandigden. Uiteindelijk bleef – voorlopig – een casus over: die in Mosul met zeven doden.
Eén incident op een lijst van maar liefst 48 bombardementen: is dat nou niet precies wat de internationale anti-IS-coalitie altijd betoogd had over de ‘schone oorlog’ met nauwelijks burgerslachtoffers? De tekst van de brief van minister Ollongren van donderdag ademde die suggestie: „NOS en NRC hebben 148 vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet aan Defensie voorgelegd, met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid. Op basis van de (…) ontsloten informatie heeft dit in één geval geleid tot mijn besluit een intern onderzoek naar een nieuw vermoeden van burgerslachtoffers te starten.”
Belangrijk was wat juist niet in de brief van Ollongren stond: dat veel van die „148 vermoedens” niet konden worden onderzocht omdat de informatie van Airwars volgens Defensie niet precies genoeg was.
Krijgshistoricus Christ Klep vindt de brief een mooi voorbeeld van handige ‘framing’ door het ministerie. Hij acht het juist goed mogelijk dat er niet één, maar „tientallen incidenten” verscholen zitten achter de meer dan zeshonderd bombardementen. „Als vuistregel geldt immers dat bij vier, vijf procent van alle bombardementen iets misgaat wat resulteert in burgerslachtoffers.”
Kat-en-muisspel
Sommige experts zien de interactie tussen Defensie en media met verbazing aan. Een van hen is Lauren Gould, docent Conflictstudies aan de Universiteit van Utrecht. Gould is lid van een groep gesprekspartners (Airwars, Pax, Open State Foundation, Amnesty) van Defensie die zich inzet voor meer openheid over burgerslachtoffers. Gould zegt dat er een einde moet komen aan het „kat-en muis-spel tussen Defensie en media”. Ze vindt de publicatie van de database een goede eerste stap. „Daar zit waardevolle informatie in.” Maar ze vindt ook dat Defensie royaal moet omgaan met verzoeken voor meer informatie. Die lijken er genoeg te komen: sinds donderdag zijn vooraanstaande dataspecialisten uit diverse windstreken op de Engelstalige database neergestreken. Gould: „Nu komt het erop aan of Defensie zijn beloftes over meer transparantie waarmaakt.”
Een welwillend gebaar van Defensie is er al. De woordvoerder belooft intern de boer op te gaan met Zegvelds suggestie om de database in het Arabisch te laten vertalen.