Nee. Dat was vorige week het korte antwoord van Jerome Powell op de vraag of hij zou opstappen als Donald Trump hem dat zou vragen. Powell is de voorzitter van de Federal Reserve, de centrale bank van de Verenigde Staten. Die bepaalt het monetaire beleid en past de rente aan wanneer de inflatie te hoog of te laag is ten opzichte van het doel – 2 procent – dat de centrale bank zich stelt.
De onafhankelijkheid van de ‘Fed’ is al decennialang onweersproken. In de moderne westerse economie heerst de overtuiging dat politici zich ver moeten houden van het rentebeleid. De verleiding om de rente te verlagen in het zicht van nieuwe verkiezingen en zo de economie extra aan te jagen, kan te groot zijn. De oplopende inflatie die er het gevolg van zou zijn, is dan een probleem dat later wel wordt opgelost – of niet.
Die onafhankelijkheid is in Europa net zo geregeld, al zijn er verschillen: het grootste is dat de Fed niet alleen tot doel heeft de inflatie te beteugelen, maar ook de werkgelegenheid te bevorderen. De Europese Centrale Bank is er in beginsel alleen voor de inflatiepolitiek. Pas als dat geregeld is, mag worden nagedacht over de rest van de economie.
Maar alles is nu met de verkiezing van Trump anders. De aanstaande president heeft in het verleden herhaaldelijk gesteld dat de Fed meer moet luisteren naar de politiek – in dit geval dus naar hem. Wordt de onafhankelijkheid van de Fed straks ondermijnd? Powell werd door Trump in 2018 pas benoemd nadat de Senaat een reeks extremere kandidaten afwees. De laatste van hen was, zo herinnerde tijdschrift The Atlantic zijn lezers er afgelopen augustus nog aan, economisch adviseur Judy Shelton, die voorstander was een „meer gecoördineerde relatie met het Congres en de president”. Zij werd het nét niet omdat toenmalig senator Kamala Harris speciaal de trein naar Washington nam om tegen te kunnen stemmen.
Powells termijn loopt in 2026 af, waardoor Trump dan diens opvolger kan benoemen. Powell zelf viel al snel in ongenade omdat hij de rente in 2018 verhoogde, wat een flinke daling van de koersen tot gevolg had. Trump zou daarop in het Witte Huis hebben gezegd dat hij „geen Hoover” wilde worden – naar de Amerikaanse president die de beurskrach van 1929 politiek niet zou overleven. Hij noemde Powell, die later door president Biden zou worden herbenoemd, een „vijand” en diens beleid „idioot”.
Een poging tot directe politieke inmenging in het monetaire beleid kwam er toen niet van, en lijkt nu evenmin een risico op de korte termijn. Of de Fed tot 2026 gegarandeerd gevrijwaard is van politieke inmenging, hangt af van de eigen reputatie van de instelling en indirecte manieren om het beleid nu al te gaan beïnvloeden.
Over dat eerste: de Amerikaanse inflatie bleek woensdag gestegen van 2,4 naar 2,6 procent. Dat is, hoewel verwacht door beleggers, een tegenvaller voor Trump en de Fed. De kans neemt toe dat inflatie lange tijd blijft ‘kleven’ boven de 2 procent. Amerikaanse consumenten verwachten dat zelf ook, laten peilingen zien. Maar ook beleggers doen dat. Dat is te zien aan de verhouding tussen gewone Amerikaanse staatsleningen en staatsleningen die beschermd zijn tegen inflatie. Het verschil in rente van die twee types laat zien hoeveel inflatie beleggers in de eerstvolgende jaren verwachten. En dat is nu 2,4 procent – langdurig boven het doel van de Fed. Hier zie je dat:
Inflatie gaat over de ‘interne’ waarde van de dollar. De ‘externe’ waarde van de munt, waar de Fed eveneens over waakt, is de wisselkoers ten opzichte van andere munten. Die is sterk. Zo sterk zelfs dat Trump er zich over zou kunnen gaan beklagen, want een hoge koers zou slecht zijn voor Amerika’s concurrentiepositie op handelsgebied. Maar als je kijkt hoe efficiënt Amerikaanse arbeid in de tussentijd is geworden, dan valt te zien dat de VS tot nu toe eigenlijk geen last hebben van die sterke dollar.
Werkgelegenheid dan? Voor zover de Fed daar invloed op heeft, zit het daarmee wel goed. De groei van het aantal banen is terug op de trend van vóór de pandemie, en de werkloosheid blijft laag.
Waar de Fed wél kwetsbaar is? Het zal lastig worden om monetair beleid te maken terwijl de begrotingstekorten onder Trump verder oplopen en ze, samen met hogere invoertarieven, de inflatie kunnen opjagen. De centrale bank moet dan op de rem staan, terwijl het Witte Huis vol gas geeft.
De onafhankelijkheid van de Fed is vastgelegd in de wet. En dat kan, bij een meerderheid in beide huizen van het Congres, wellicht worden veranderd. Mocht zo’n poging vastlopen in het byzantijnse gebouw van regels, checks en balances dat het Amerikaanse politieke en juridische stelsel is, dan kan de kwestie uiteindelijk worden voorgelegd aan een Hooggerechtshof waar conservatieve rechters al de meerderheid hebben.
Waarschijnlijker is dat geduld voor de Republikeinen alles oplost. Begin 2026 komt de post van Powell sowieso vrij, en er gaan in de eerstvolgende jaren leden van het Fed-bestuur weg die team-Trump eveneens kan vervangen. En in de tussentijd? Er gaan bij de Republikeinen stemmen op nú al een opvolger van Powell aan te wijzen. Zo’n ‘schaduw-voorzitter’ van de Fed zou de zittende Powell tot een lame duck kunnen maken in de krap anderhalf jaar die hem nog resten.